De betrokkenheid van Nederland bij Ibu Kota Nusantara Indonesië |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikelNetherlands Wants to Help Indonesia’s New Capital on Water Management over de Nederlandse steun voor de ontwikkeling van de nieuwe Indonesische hoofdstad?1
Ja.
Klopt het dat Nederland zich tot voor kort, net als andere internationale partners van Indonesië, terughoudend opstelde tegenover dit project?
Indonesië heeft de ambitie om met de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad Nusantara bij te dragen aan de Sustainable Development Goals (SDGs). Nederland is evenals andere internationale partners door de Indonesische autoriteiten uitgenodigd om te ondersteunen bij de eerste fase van master planning van de nieuwe hoofdstad en voert hier gesprekken over met de Nusantara National Capital Authority (NNCA) ook wel OIKN geheten (Otorita Ibu Kota Nusantara).
Indonesië heeft Nederland gevraagd om kennis uit te wisselen op het gebied van watermanagement en circulaire economie. In de gesprekken met de NNCA heeft Nederland het belang van bijdragen aan de SDGs bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad onderstreept. De Nederlandse overheid voert op dit moment geen activiteiten uit ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad. Wel is er op 26 april 2024 een interdepartementaal bezoek onder leiding van de Directeur Generaal Buitenlands Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nusantara gebracht. Daar is onder andere gesproken met de NNCA en ngo’s om kennis te nemen van de ontwikkelingen en impact met betrekking tot de nieuwe hoofdstad en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Kunt u aangeven welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van Nederland om als enige bilaterale partner van Indonesië, zich te committeren aan het ondersteunen van de nieuwe hoofdstad?
Verschillende bilaterale partners van Indonesië zijn betrokken bij de ontwikkeling van Nusantara. Zo hebben verschillende landen MoU’s (Memorandum of Understanding) afgesloten over brede samenwerking ten aanzien van Nusantara of handelsmissies georganiseerd. Zo levert bijvoorbeeld Australië steun op het gebied van behoud van biodiversiteit, het Verenigd Koninkrijk op het gebied van CO2-neutraliteit, Spanje steunt het thema «loveable city» en de Verenigde Staten en Finland het thema smart city. Japan levert technische assistentie bij de bouw van de infrastructuur.
Kunt u aangeven welke Nederlands partijen betrokken zijn geweest en nu zijn bij de ontwikkeling van de plannen voor een nieuwe Indonesische hoofdstad?
Deltares voert als onderdeel van een internationaal consortium een studie uit naar nature-based solutions voor duurzaam watermanagement in de nieuwe hoofdstad. De studie wordt gefinancierd door het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank. Daarnaast hebben recent drie Nederlandse universiteiten (Leiden, Delft en Erasmus) een Memorandum of Understanding afgesloten met de NNCA voor gezamenlijk onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van stadsplanning en smart city development.
Bedrijven en instellingen beslissen zelfstandig met wie zij samenwerken, het is daarom mogelijk dat ook andere Nederlandse partijen over dit onderwerp in contact staan met Indonesische partners.
Kunt u aangeven welke publieke financiële instrumenten vanuit Nederland al ingezet zijn of mogelijkerwijs worden ingezet ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
De bovengenoemde internationale studie, mede uitgevoerd door Deltares, wordt indirect door Nederland gefinancierd, omdat Nederland de belangrijkste donor is van het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank dat deze studie ondersteunt.
Bent u bekend met het rapport «The New Capital for Whom» uit 2019 dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd, waarin zorgen worden geuit over corruptie rondom de uitkoop van landconcessies en (illegale) mijnbouw om zodoende het benodigde land vrij te maken voor de ontwikkeling van de hoofdstad?2
Ja.
Zijn de zorgen rondom corruptie bij de uitkoop van land- en mijnbouwconcessies in het besluit van Nederland meegenomen om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt u deze overweging toelichten?
De Nederlandse overheid voert op dit moment zelf geen activiteiten uit rondom de nieuwe hoofdstad. Wel onderhoudt de Nederlandse overheid een brede en strategische relatie met Indonesië en zal in dat kader ook aandacht schenken aan een zorgvuldige ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad.
Ten aanzien van (mogelijk toekomstige) betrokkenheid van de Asian Development Bank bij de uitvoering van projecten die voortvloeien uit de studie genoemd in antwoord op vraag 4 en vraag 5, hanteert de bank een uitgebreid safeguard-beleid om nadelige gevolgen van activiteiten op mens en milieu te minimaliseren, mitigeren of compenseren. Ook heeft de bank een sterk anti-corruptiesysteem.3
De ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad biedt ook kansen voor Nederlandse partijen zoals kennisinstellingen en bedrijven. In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan wettelijke kaders op het terrein van anti-corruptie en gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Gepaste zorgvuldigheid is een continu proces dat bedrijven helpt risico’s op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, voorkomen of beperken, in samenwerking met ketenpartners. Corruptie is hier onderdeel van.
Bent u bekend met het 2023 rapport «NYAPU» dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd waarin zorgen worden geuit over de systematisch onteigening van inheemse gemeenschappen en in het bijzonder de negatieve effecten van de nieuwe hoofdstad op inheemse vrouwen?3
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de landrechten van de Inheemse Balik gemeenschap, die al generaties in het gebied wonen waar de nieuwe stad gepland is, niet door de Indonesische regering worden erkend? Zo ja, kunt u aangeven of de zorgen rondom de rechten van Inheemse gemeenschappen, en vrouwen in het bijzonder, zijn meegenomen in het besluit om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Als u deze zorgen heeft meegewogen, kunt u aangeven hoe en welke consequenties dat heeft voor de betrokkenheid van Nederlandse partijen bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad? Zijn er randvoorwaarden voor deze betrokkenheid? Als u de zorgen niet heeft meegenomen, kunt u dan aangeven waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de zorgen onder mensenrechtenexperts dat de verkiezingsoverwinning van Prabowo Subianto mogelijk voor een verdere verslechtering van mensenrechten in Indonesië zal zorgen? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de verkiezingsuitkomst meegewogen in de Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
Nederland heeft Indonesië gefeliciteerd met succesvolle democratische verkiezingen, en aangegeven uit te kijken naar goede samenwerking met de nieuwe president en zijn regering. De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, en mensenrechten blijven hiervan een vast onderdeel uitmaken.
Zo worden mensenrechten op verschillende niveaus besproken. Dit gebeurt zowel in bilateraal, EU en multilateraal verband.
In de afgelopen jaren is de Nederlandse watersector, met steun van de Nederlandse overheid, betrokken geweest bij verschillende grootschalige infrastructuurprojecten, waaronder het NCICD in Jakarta; kunt u aangeven welke lessen hieruit zijn getrokken en hoe deze zijn meegenomen in het besluit om betrokken te worden bij de nieuwe Indonesische hoofdstad?
De bilaterale watersamenwerking vindt plaats binnen het kader van het Memorandum of Understanding op het gebied van water tussen het Indonesische Ministerie van Publieke Werken en Huisvesting en het Nederlandse Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De samenwerking is kennisgedreven waarbij het toewerken naar de SDG’s een belangrijk uitgangspunt vormt. Wateruitdagingen, zoals goede kustbescherming van Jakarta waarop het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) is gericht, worden benaderd op een integrale en inclusieve manier, met oog voor mens, dier en milieu. Dat zal ook de inzet zijn bij toekomstige samenwerkingsprojecten.
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
De berichtgeving is gebaseerd op cijfers van de Chinese douane. Op dit moment is het niet mogelijk om deze cijfers te verifiëren. Daarnaast kunnen andere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals prijsstijgingen, doorvoer via de provincie Xinjiang vanuit andere Chinese provincies, en doorvoer van producten via Nederlandse (lucht)havens.
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van Adrian Zenz. De bevindingen beschreven in dit onderzoek, maar ook andere internationale rapporten over dwangarbeid door Oeigoeren zijn zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie over de situatie ter plaatse en kan de specifieke conclusies van dit onderzoek dus niet bevestigen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Volgens deze kaders moeten bedrijven rekening houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties. Potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen – zoals dwangarbeid – dienen zij volgens het gepaste zorgvuldigheidsproces te identificeren, voorkomen of mitigeren, en hier rekenschap over af te leggen. Met totstandkoming van de Europese anti-dwangarbeidverordening wordt het voor bedrijven ook wettelijk verboden om producten die zijn vervaardigd met dwangarbeid op de Europese markt te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de anti-dwangarbeidverordening is per brief met uw Kamer gedeeld op 29 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 436).
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Het kabinet kan helaas niet uitsluiten dat Nederlandse consumenten producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. Daarbij verstoort dwangarbeid het internationale gelijke speelveld door oneerlijke concurrentie. Het kabinet ziet daarom de urgentie om hier paal en perk aan te stellen en onderschrijft het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD).
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet te zeggen of de import uit Xinjiang is gestegen vanwege de aanstaande inwerkingtreding van de anti-dwangarbeidverordening. Er kunnen meerdere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 1.
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Vanwege de benodigde juridische tekstcontroles en vertalingen en de aanstaande Europese Parlementsverkiezingen kunnen de stappen om de anti-dwangarbeidverordening formeel vast te stellen pas na de zomer worden afgerond. Na vaststelling van de verordening wordt de definitieve tekst gepubliceerd in het EU Publicatieblad en treedt de verordening de volgende dag in werking. De bepalingen uit de verordening waarop gehandhaafd wordt, worden drie jaar na inwerkingtreding van toepassing. Naar verwachting gebeurt dat in het najaar van 2027. Vanaf dat moment zal de verordening in ieder geval effect hebben, maar naar verwachting anticiperen bedrijven al eerder op de inwerkingtreding van de verordening. Het kabinet zal bedrijven daarbij ook ondersteunen onder andere in relatie tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid via het IMVO-steunpunt.
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
De CSDDD zal zeer grote bedrijven verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun keten van activiteiten om zo risico’s voor mens en milieu – waaronder dwangarbeid – te identificeren, te voorkomen en aan te pakken Naar verwachting zal de CSDDD daarmee een positief effect hebben op het tegengaan van dwangarbeid. Anders dan de anti-dwangarbeidverordening legt de CSDDD echter geen verbod op om producten, bijvoorbeeld gemaakt met dwangarbeid, op de markt van de Unie te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in algemene zin de groeiende zorgen van de Kamer over risicovolle strategische afhankelijkheden en ziet de urgentie van het thema. Uitgangspunt voor het kabinet is dat open markten bedrijven de mogelijkheid bieden om toegang te krijgen tot verschillende leveranciers en afzetmarkten, waardoor bedrijven hun toeleveringsketens effectief kunnen diversifiëren. Dat draagt bij aan het voorkomen of verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden is niet het doel van de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD. Wanneer de CSDDD in werking treedt, worden bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen verplicht om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en dus risico’s voor mens en milieu in hun keten van activiteiten in kaart te brengen en te adresseren, ongeacht waar ter wereld deze risico’s plaatsvinden. Een mogelijk aandachtspunt daarbij is dat dit zou kunnen leiden tot terughoudendheid bij bedrijven om te investeren in nieuwe grondstoffenketens met hoge IMVO-risico’s, met als gevolg dat er minder diversificatie plaatsvindt. Dit punt geldt minder als het gaat om verder uitbouwen van bestaande grondstoffenketens in hoog-risicogebieden, omdat bedrijven daar al gecommitteerd zijn. Andersom zou de CSDDD juist kunnen bijdragen aan diversificatie wanneer bedrijven besluiten relatief meer te investeren in gebieden met minder IMVO-risico’s. Daarbij geldt overigens dat de CSDDD bedrijven juist stimuleert om, in lijn met de OESO-richtlijnen, hun invloed aan te wenden om via gepaste zorgvuldigheid geleidelijke verbetering aan te brengen in waardeketens. Terugtrekking uit risicogebieden is daarbij alleen passend als laatste redmiddel. Alhoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun waardeketen faciliteert en stimuleert het kabinet diversificatie door middel van partnerschappen, handelsakkoorden, diplomatie en financiële instrumenten op Europees en nationaal niveau.
Met de anti-dwangarbeidverordening wordt o.a. beoogd oneerlijke concurrentie te bestrijden door het verdienmodel dat gebruik maakt van dwangarbeid bij bedrijven weg te nemen.
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen en de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en adresseren. Met de CSDDD wordt het proces van gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven binnen de reikwijdte wettelijk verankerd. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Met de inwerkingtreding van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) worden bedrijven verplicht te rapporteren over hun impact op mens en milieu, waar dan ook ter wereld. Onder de gedelegeerde handelingen van de CSRD zijn rapportagestandaarden aangenomen die o.a. vragen om te rapporteren over werknemers in de waardeketen en getroffen gemeenschappen. Deze duurzaamheidsrapportage draagt bij aan transparantie over waardeketens.
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderschrijven van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het gebruik van door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde economische dienstverlening. De overheid verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze richtlijnen. Het kabinet kan niet uitsluiten dat bedrijven die producten importeren uit Xinjiang steun van de Nederlandse overheid ontvangen. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD.
De laatste stand van zaken rondom de 36 Afghaanse studentes |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met de 36 Afghaanse studentes aan het National Agricultural Education College (NAEC) in Kaboel, die in tegenstelling tot de mannelijke studenten niet de kans hebben gekregen af te studeren? Is u bekend dat de studenten slechts een diploma hebben ontvangen, echter zonder het achterliggende onderwijs?
In de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op d.d. 21 november jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken omtrent de 36 Afghaanse NAEC-studentes, waarbij is gemeld dat de Taliban besloten hebben om de studentes alsnog een diploma uit te reiken.
Houdt de ambassade contact met de studentes? Is het bekend hoe het op dit moment gaat met de studentes?
De ambassade onderhoudt geen contact meer met de studentes omdat het project met de NAEC is afgerond en de studentes niet meer op school zitten.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande de toezegging van het kabinet «om deze studentes te blijven ondersteunen en hen ook daadwerkelijk baat bij hun opleiding te laten hebben»?1
De ambassade onderzoekt de mogelijkheden voor het realiseren van werkervaringsplekken, via een VN-partner. Deze verkenning loopt nog en heeft vooralsnog niet geleid tot resultaten.
Waarom sloten de gesprekken over de zogeheten Qatar-optie onvoldoende aan bij deze wens? Heeft u het aanbod direct met de partij in Qatar besproken? Zo ja, wat kwam er uit dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie heeft geen rechtstreeks contact gehad met de partij in Qatar, maar via een NGO. De zogeheten Qatar-optie bleek niet uitvoerbaar vanwege praktische- en veiligheidsredenen. In een soortgelijke zaak werden vrouwelijke studentes die naar het buitenland wilden gaan om te studeren bij de grens tegengehouden door de Taliban. Daarnaast waren er problemen te voorzien met logistieke ondersteuning, zoals bij het aanvragen van paspoorten en visa, maar ook de benodigde toestemming om te reizen zonder een mahram (mannelijke begeleider).
Vooralsnog hebben gesprekken over het aanbieden van werkervaringsplekken voor de afgestudeerde studentes nog geen resultaat opgeleverd, maar de ambassade blijft zich hiervoor inspannen. Een mogelijke werkervaringsplek in Afghanistan zou bijdragen aan het ondersteunen van economische kansen voor deze groep vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Waarom acht u het voorstel dat uit deze gesprekken is gekomen niet «uitvoerbaar»?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verlopen de gesprekken met een VN-partner in Afghanistan voor het realiseren van werkervaringsplekken? Kunt u aangeven wat deze optie inhoudt en waarom deze optie volgens u beter is dan de Qatar-optie?
Zie antwoord vraag 4.
Uiterlijk op welke termijn wilt u een geschikte optie hebben gevonden voor de studentes?
De situatie in Afghanistan is complex en de gesprekken met de VN-partner vinden nog steeds plaats. Het is daarom lastig om vast te stellen op welke termijn een geschikte optie kan worden gevonden. Nederland blijft zich inzetten voor het realiseren van werkervaringsplekken langs deze spoor, zolang dat perspectief biedt. Gegeven de genoemde uitdagingen lijkt dit de enige reële optie.
Hoe Nederlandse klimaatfinanciering ten goede komt aan vrouwen en gemarginaliseerde groepen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe rapport van ActionAid, Making climate finance work for women and marginalised groups: Lessons from the Dutch Fund for Climate and Development first phase, waaruit blijkt dat financiering via het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) nog te weinig ten goede komt aan gemarginaliseerde groepen waaronder vrouwen?1
Wat vindt u van bovengenoemd rapport?
Deelt u de conclusies uit de IOB evaluatie, de externe midterm evaluatie, en het ActionAid rapport dat klimaatfondsen, zoals DFCD en het Green Climate Fund (GCF), die zich richten op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald groeipotentieel, niet goed in staat zijn om vrouwen en gemarginaliseerde groepen te bereiken? Zo ja, welke stappen worden genomen om verbeteringen aan te brengen in uw beleid?
Deelt u de conclusie dat ondanks het voornemen, zoals beschreven in de Kamerbrief van Minister Kaag van 2018 (Kamerstuk 31 793, nr. 183), om specifieke aandacht te hebben voor gender en de allerarmsten, dit onvoldoende is uitgewerkt in de implementatie van het DFCD? Zo nee, op basis waarvan komt u dan tot een andere conclusie?
Wat is er sinds de IOB evaluatie klimaatfinanciering van 2021 – waar vergelijkbare conclusies worden getrokken – gedaan om hier verbetering in aan te brengen en te zorgen dat kwetsbare groepen en specifiek vrouwen beter betrokken en bereikt worden in verschillende fases van programma's? Hebben die aanpassingen ook plaatsgevonden in het DFCD? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen gaat de Minister nog zetten om te zorgen dat in de tweede fase van het DFCD er veel actiever doelstellingen worden gemaakt en gemonitord wordt op gender? Bent u bereid om in de tweede fase van het DFCD genderresponsiviteit te verankeren in het gehele proces, van selectie en ontwerp tot implementatie, monitoring en evaluatie?
Kunt u bevestigen of private-publieke fondsen effectief blijken te zijn in het ondersteunen van vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen in het mondiale Zuiden, die het hardst getroffen worden door de klimaatcrisis? Welke maatregelen worden er genomen om ervoor te zorgen dat deze fondsen daadwerkelijk bijdragen aan klimaatinitiatieven waar kwetsbare groepen niet worden uitgesloten maar juist actief betrokken worden?
Welke opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de externe midterm evaluatie van het DFCD2 om strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria in te voeren en kleinere bedrijven te financieren?
Erkent u dat de criteria van de jaaromzet voor bedrijven die in aanmerking komen per definitie kleinere bedrijven als startups alsook meer lokaal geleide projecten uitsluiten die een belangrijke positieve bijdrage kunnen leveren voor zowel klimaatactie als ontwikkelingsdoelen, en juist makkelijker gemarginaliseerde groepen weten te bereiken? Stelt Nederland financiële steun beschikbaar voor dit type bedrijvigheid? Zo nee, waarom niet?
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
De berichtgeving is gebaseerd op cijfers van de Chinese douane. Op dit moment is het niet mogelijk om deze cijfers te verifiëren. Daarnaast kunnen andere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals prijsstijgingen, doorvoer via de provincie Xinjiang vanuit andere Chinese provincies, en doorvoer van producten via Nederlandse (lucht)havens.
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van Adrian Zenz. De bevindingen beschreven in dit onderzoek, maar ook andere internationale rapporten over dwangarbeid door Oeigoeren zijn zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie over de situatie ter plaatse en kan de specifieke conclusies van dit onderzoek dus niet bevestigen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Volgens deze kaders moeten bedrijven rekening houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties. Potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen – zoals dwangarbeid – dienen zij volgens het gepaste zorgvuldigheidsproces te identificeren, voorkomen of mitigeren, en hier rekenschap over af te leggen. Met totstandkoming van de Europese anti-dwangarbeidverordening wordt het voor bedrijven ook wettelijk verboden om producten die zijn vervaardigd met dwangarbeid op de Europese markt te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de anti-dwangarbeidverordening is per brief met uw Kamer gedeeld op 29 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 436).
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Het kabinet kan helaas niet uitsluiten dat Nederlandse consumenten producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. Daarbij verstoort dwangarbeid het internationale gelijke speelveld door oneerlijke concurrentie. Het kabinet ziet daarom de urgentie om hier paal en perk aan te stellen en onderschrijft het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD).
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet te zeggen of de import uit Xinjiang is gestegen vanwege de aanstaande inwerkingtreding van de anti-dwangarbeidverordening. Er kunnen meerdere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 1.
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Vanwege de benodigde juridische tekstcontroles en vertalingen en de aanstaande Europese Parlementsverkiezingen kunnen de stappen om de anti-dwangarbeidverordening formeel vast te stellen pas na de zomer worden afgerond. Na vaststelling van de verordening wordt de definitieve tekst gepubliceerd in het EU Publicatieblad en treedt de verordening de volgende dag in werking. De bepalingen uit de verordening waarop gehandhaafd wordt, worden drie jaar na inwerkingtreding van toepassing. Naar verwachting gebeurt dat in het najaar van 2027. Vanaf dat moment zal de verordening in ieder geval effect hebben, maar naar verwachting anticiperen bedrijven al eerder op de inwerkingtreding van de verordening. Het kabinet zal bedrijven daarbij ook ondersteunen onder andere in relatie tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid via het IMVO-steunpunt.
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
De CSDDD zal zeer grote bedrijven verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun keten van activiteiten om zo risico’s voor mens en milieu – waaronder dwangarbeid – te identificeren, te voorkomen en aan te pakken Naar verwachting zal de CSDDD daarmee een positief effect hebben op het tegengaan van dwangarbeid. Anders dan de anti-dwangarbeidverordening legt de CSDDD echter geen verbod op om producten, bijvoorbeeld gemaakt met dwangarbeid, op de markt van de Unie te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in algemene zin de groeiende zorgen van de Kamer over risicovolle strategische afhankelijkheden en ziet de urgentie van het thema. Uitgangspunt voor het kabinet is dat open markten bedrijven de mogelijkheid bieden om toegang te krijgen tot verschillende leveranciers en afzetmarkten, waardoor bedrijven hun toeleveringsketens effectief kunnen diversifiëren. Dat draagt bij aan het voorkomen of verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden is niet het doel van de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD. Wanneer de CSDDD in werking treedt, worden bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen verplicht om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en dus risico’s voor mens en milieu in hun keten van activiteiten in kaart te brengen en te adresseren, ongeacht waar ter wereld deze risico’s plaatsvinden. Een mogelijk aandachtspunt daarbij is dat dit zou kunnen leiden tot terughoudendheid bij bedrijven om te investeren in nieuwe grondstoffenketens met hoge IMVO-risico’s, met als gevolg dat er minder diversificatie plaatsvindt. Dit punt geldt minder als het gaat om verder uitbouwen van bestaande grondstoffenketens in hoog-risicogebieden, omdat bedrijven daar al gecommitteerd zijn. Andersom zou de CSDDD juist kunnen bijdragen aan diversificatie wanneer bedrijven besluiten relatief meer te investeren in gebieden met minder IMVO-risico’s. Daarbij geldt overigens dat de CSDDD bedrijven juist stimuleert om, in lijn met de OESO-richtlijnen, hun invloed aan te wenden om via gepaste zorgvuldigheid geleidelijke verbetering aan te brengen in waardeketens. Terugtrekking uit risicogebieden is daarbij alleen passend als laatste redmiddel. Alhoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun waardeketen faciliteert en stimuleert het kabinet diversificatie door middel van partnerschappen, handelsakkoorden, diplomatie en financiële instrumenten op Europees en nationaal niveau.
Met de anti-dwangarbeidverordening wordt o.a. beoogd oneerlijke concurrentie te bestrijden door het verdienmodel dat gebruik maakt van dwangarbeid bij bedrijven weg te nemen.
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen en de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en adresseren. Met de CSDDD wordt het proces van gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven binnen de reikwijdte wettelijk verankerd. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Met de inwerkingtreding van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) worden bedrijven verplicht te rapporteren over hun impact op mens en milieu, waar dan ook ter wereld. Onder de gedelegeerde handelingen van de CSRD zijn rapportagestandaarden aangenomen die o.a. vragen om te rapporteren over werknemers in de waardeketen en getroffen gemeenschappen. Deze duurzaamheidsrapportage draagt bij aan transparantie over waardeketens.
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderschrijven van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het gebruik van door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde economische dienstverlening. De overheid verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze richtlijnen. Het kabinet kan niet uitsluiten dat bedrijven die producten importeren uit Xinjiang steun van de Nederlandse overheid ontvangen. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD.
Exportkredietverzekeringen voor de baggersector |
|
Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen , Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het op 25 maart 2024 gepubliceerde rapport «Dredging destruction» van Both Ends1?
Uw ministeries en Atradius DSB schrijven in reactie op het rapport zich niet te herkennen in de conclusie van het rapport, herkent u zich wel in de feiten? Erkent u dat er in Brazilië, Egypte, de Filipijnen, de Malediven, Mozambique en Indonesië vissers en boeren hun bestaan hebben verloren en het milieu is aangetast door de via de overheid verzekerde baggerprojecten van Boskalis en Van Oord? Zo nee, waarom niet?
Is Atradius DSB begonnen met de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het Mozambique LNG project? Hoe kijkt u naar de huidige veiligheidssituatie van het Mozambique LNG project? Wat is de stand van zaken rondom de veiligheidssituatie en de analyse van Atradius DSB?
Hoe staat het met de implementatie van de aanbevelingen van het door onderzoeksbureau Proximities Risk Consultancy opgeleverde rapport, waarover u op 19 juni 2023 de Kamer heeft geïnformeerd?2
Is er een concreet en effectief plan om te zorgen dat de vissers en boeren rondom het Mozambique LNG project weer kunnen vissen en oogsten?
Hoe beoordeelde Atradius DSB de publieke consultatie van de milieustudie (IEA) in het kader van het Gulhifalhu project op de Malediven nadat deze voor slechts vijf dagen online open stond tijdens de COVID-19 lockdown? Hoe is de input van de slechts zeven respondenten meegewogen?
Hoe beoordeelde Atradius DSB de te verwachten onomkeerbare milieuverwoesting in de Malediven en de gevolgen daarvan voor de lokale economie zoals toerisme en vissers?
Bent u bekend met de ontvoering van activisten Jhed Tamano en Jonila Castro en de klacht bij de VN rapporteur?3 Hoe zijn uw ministeries en Atradius DSB omgegaan met het nieuws van de ontvoering? Is de veiligheid van activisten meegenomen in de afgifte van de exportkredietverzekering?
Bent u bekend met de zeer repressieve wetgeving in de Filippijnen, waar mensenrechtenverdedigers aangemerkt worden als terroristen? Hoe heeft u deze realiteit meegewogen in uw beslissing over het afgeven van een exportkredietverzekering? Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat er geen mensenrechtenschendingen plaatsvinden in de context van het project?
In welke gevallen kunt u een exportkredietverzekering intrekken? Kunt u toelichten of intrekking mogelijk is als de Nederlandse exporteur en/of de projecteigenaar mensenrechten schendt dan wel milieuschade veroorzaakt, dan wel daar aan bijdraagt, dan wel daarbij betrokken is?
Overweegt u de exportkredietsteun voor de projecten in Mozambique, de Malediven en de Filipijnen stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Hoe leest u dit rapport in het kader van de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade uit 2018?4 Bent u het eens dat de uitvoering van deze motie tekort schiet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat de zeven in het rapport beschreven projecten waaraan exportkredietsteun is geboden niet zijn meegenomen in de beleidsevaluatie van het mvo-beleid uit 2021?5 Waarom niet?
Bent u het ermee eens dat, in lijn met de OESO standaarden, UNGPs, SDGs en de Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework, alle relevante sociale, milieu en mensenrechten documentatie rondom de verzekerde projecten openbaar moet zijn? Bent u het ermee eens dat het mvo-beleid van Atradius DSB momenteel niet in deze eis voorziet?
Waarom kan Atradius DSB het environmental social action plan (ESAP) niet delen met de (mogelijk) getroffen gemeenschappen en maatschappelijke organisaties? Bent u bereid om in de poliswaarden van Atradius DSB op te nemen dat de ESAP publiek gedeeld wordt? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van Nederland bij Ibu Kota Nusantara Indonesië |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikelNetherlands Wants to Help Indonesia’s New Capital on Water Management over de Nederlandse steun voor de ontwikkeling van de nieuwe Indonesische hoofdstad?1
Ja.
Klopt het dat Nederland zich tot voor kort, net als andere internationale partners van Indonesië, terughoudend opstelde tegenover dit project?
Indonesië heeft de ambitie om met de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad Nusantara bij te dragen aan de Sustainable Development Goals (SDGs). Nederland is evenals andere internationale partners door de Indonesische autoriteiten uitgenodigd om te ondersteunen bij de eerste fase van master planning van de nieuwe hoofdstad en voert hier gesprekken over met de Nusantara National Capital Authority (NNCA) ook wel OIKN geheten (Otorita Ibu Kota Nusantara).
Indonesië heeft Nederland gevraagd om kennis uit te wisselen op het gebied van watermanagement en circulaire economie. In de gesprekken met de NNCA heeft Nederland het belang van bijdragen aan de SDGs bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad onderstreept. De Nederlandse overheid voert op dit moment geen activiteiten uit ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad. Wel is er op 26 april 2024 een interdepartementaal bezoek onder leiding van de Directeur Generaal Buitenlands Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nusantara gebracht. Daar is onder andere gesproken met de NNCA en ngo’s om kennis te nemen van de ontwikkelingen en impact met betrekking tot de nieuwe hoofdstad en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Kunt u aangeven welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van Nederland om als enige bilaterale partner van Indonesië, zich te committeren aan het ondersteunen van de nieuwe hoofdstad?
Verschillende bilaterale partners van Indonesië zijn betrokken bij de ontwikkeling van Nusantara. Zo hebben verschillende landen MoU’s (Memorandum of Understanding) afgesloten over brede samenwerking ten aanzien van Nusantara of handelsmissies georganiseerd. Zo levert bijvoorbeeld Australië steun op het gebied van behoud van biodiversiteit, het Verenigd Koninkrijk op het gebied van CO2-neutraliteit, Spanje steunt het thema «loveable city» en de Verenigde Staten en Finland het thema smart city. Japan levert technische assistentie bij de bouw van de infrastructuur.
Kunt u aangeven welke Nederlands partijen betrokken zijn geweest en nu zijn bij de ontwikkeling van de plannen voor een nieuwe Indonesische hoofdstad?
Deltares voert als onderdeel van een internationaal consortium een studie uit naar nature-based solutions voor duurzaam watermanagement in de nieuwe hoofdstad. De studie wordt gefinancierd door het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank. Daarnaast hebben recent drie Nederlandse universiteiten (Leiden, Delft en Erasmus) een Memorandum of Understanding afgesloten met de NNCA voor gezamenlijk onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van stadsplanning en smart city development.
Bedrijven en instellingen beslissen zelfstandig met wie zij samenwerken, het is daarom mogelijk dat ook andere Nederlandse partijen over dit onderwerp in contact staan met Indonesische partners.
Kunt u aangeven welke publieke financiële instrumenten vanuit Nederland al ingezet zijn of mogelijkerwijs worden ingezet ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
De bovengenoemde internationale studie, mede uitgevoerd door Deltares, wordt indirect door Nederland gefinancierd, omdat Nederland de belangrijkste donor is van het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank dat deze studie ondersteunt.
Bent u bekend met het rapport «The New Capital for Whom» uit 2019 dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd, waarin zorgen worden geuit over corruptie rondom de uitkoop van landconcessies en (illegale) mijnbouw om zodoende het benodigde land vrij te maken voor de ontwikkeling van de hoofdstad?2
Ja.
Zijn de zorgen rondom corruptie bij de uitkoop van land- en mijnbouwconcessies in het besluit van Nederland meegenomen om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt u deze overweging toelichten?
De Nederlandse overheid voert op dit moment zelf geen activiteiten uit rondom de nieuwe hoofdstad. Wel onderhoudt de Nederlandse overheid een brede en strategische relatie met Indonesië en zal in dat kader ook aandacht schenken aan een zorgvuldige ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad.
Ten aanzien van (mogelijk toekomstige) betrokkenheid van de Asian Development Bank bij de uitvoering van projecten die voortvloeien uit de studie genoemd in antwoord op vraag 4 en vraag 5, hanteert de bank een uitgebreid safeguard-beleid om nadelige gevolgen van activiteiten op mens en milieu te minimaliseren, mitigeren of compenseren. Ook heeft de bank een sterk anti-corruptiesysteem.3
De ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad biedt ook kansen voor Nederlandse partijen zoals kennisinstellingen en bedrijven. In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan wettelijke kaders op het terrein van anti-corruptie en gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Gepaste zorgvuldigheid is een continu proces dat bedrijven helpt risico’s op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, voorkomen of beperken, in samenwerking met ketenpartners. Corruptie is hier onderdeel van.
Bent u bekend met het 2023 rapport «NYAPU» dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd waarin zorgen worden geuit over de systematisch onteigening van inheemse gemeenschappen en in het bijzonder de negatieve effecten van de nieuwe hoofdstad op inheemse vrouwen?3
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de landrechten van de Inheemse Balik gemeenschap, die al generaties in het gebied wonen waar de nieuwe stad gepland is, niet door de Indonesische regering worden erkend? Zo ja, kunt u aangeven of de zorgen rondom de rechten van Inheemse gemeenschappen, en vrouwen in het bijzonder, zijn meegenomen in het besluit om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Als u deze zorgen heeft meegewogen, kunt u aangeven hoe en welke consequenties dat heeft voor de betrokkenheid van Nederlandse partijen bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad? Zijn er randvoorwaarden voor deze betrokkenheid? Als u de zorgen niet heeft meegenomen, kunt u dan aangeven waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de zorgen onder mensenrechtenexperts dat de verkiezingsoverwinning van Prabowo Subianto mogelijk voor een verdere verslechtering van mensenrechten in Indonesië zal zorgen? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de verkiezingsuitkomst meegewogen in de Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
Nederland heeft Indonesië gefeliciteerd met succesvolle democratische verkiezingen, en aangegeven uit te kijken naar goede samenwerking met de nieuwe president en zijn regering. De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, en mensenrechten blijven hiervan een vast onderdeel uitmaken.
Zo worden mensenrechten op verschillende niveaus besproken. Dit gebeurt zowel in bilateraal, EU en multilateraal verband.
In de afgelopen jaren is de Nederlandse watersector, met steun van de Nederlandse overheid, betrokken geweest bij verschillende grootschalige infrastructuurprojecten, waaronder het NCICD in Jakarta; kunt u aangeven welke lessen hieruit zijn getrokken en hoe deze zijn meegenomen in het besluit om betrokken te worden bij de nieuwe Indonesische hoofdstad?
De bilaterale watersamenwerking vindt plaats binnen het kader van het Memorandum of Understanding op het gebied van water tussen het Indonesische Ministerie van Publieke Werken en Huisvesting en het Nederlandse Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De samenwerking is kennisgedreven waarbij het toewerken naar de SDG’s een belangrijk uitgangspunt vormt. Wateruitdagingen, zoals goede kustbescherming van Jakarta waarop het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) is gericht, worden benaderd op een integrale en inclusieve manier, met oog voor mens, dier en milieu. Dat zal ook de inzet zijn bij toekomstige samenwerkingsprojecten.
De laatste stand van zaken rondom de 36 Afghaanse studentes |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met de 36 Afghaanse studentes aan het National Agricultural Education College (NAEC) in Kaboel, die in tegenstelling tot de mannelijke studenten niet de kans hebben gekregen af te studeren? Is u bekend dat de studenten slechts een diploma hebben ontvangen, echter zonder het achterliggende onderwijs?
In de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op d.d. 21 november jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken omtrent de 36 Afghaanse NAEC-studentes, waarbij is gemeld dat de Taliban besloten hebben om de studentes alsnog een diploma uit te reiken.
Houdt de ambassade contact met de studentes? Is het bekend hoe het op dit moment gaat met de studentes?
De ambassade onderhoudt geen contact meer met de studentes omdat het project met de NAEC is afgerond en de studentes niet meer op school zitten.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande de toezegging van het kabinet «om deze studentes te blijven ondersteunen en hen ook daadwerkelijk baat bij hun opleiding te laten hebben»?1
De ambassade onderzoekt de mogelijkheden voor het realiseren van werkervaringsplekken, via een VN-partner. Deze verkenning loopt nog en heeft vooralsnog niet geleid tot resultaten.
Waarom sloten de gesprekken over de zogeheten Qatar-optie onvoldoende aan bij deze wens? Heeft u het aanbod direct met de partij in Qatar besproken? Zo ja, wat kwam er uit dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie heeft geen rechtstreeks contact gehad met de partij in Qatar, maar via een NGO. De zogeheten Qatar-optie bleek niet uitvoerbaar vanwege praktische- en veiligheidsredenen. In een soortgelijke zaak werden vrouwelijke studentes die naar het buitenland wilden gaan om te studeren bij de grens tegengehouden door de Taliban. Daarnaast waren er problemen te voorzien met logistieke ondersteuning, zoals bij het aanvragen van paspoorten en visa, maar ook de benodigde toestemming om te reizen zonder een mahram (mannelijke begeleider).
Vooralsnog hebben gesprekken over het aanbieden van werkervaringsplekken voor de afgestudeerde studentes nog geen resultaat opgeleverd, maar de ambassade blijft zich hiervoor inspannen. Een mogelijke werkervaringsplek in Afghanistan zou bijdragen aan het ondersteunen van economische kansen voor deze groep vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Waarom acht u het voorstel dat uit deze gesprekken is gekomen niet «uitvoerbaar»?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verlopen de gesprekken met een VN-partner in Afghanistan voor het realiseren van werkervaringsplekken? Kunt u aangeven wat deze optie inhoudt en waarom deze optie volgens u beter is dan de Qatar-optie?
Zie antwoord vraag 4.
Uiterlijk op welke termijn wilt u een geschikte optie hebben gevonden voor de studentes?
De situatie in Afghanistan is complex en de gesprekken met de VN-partner vinden nog steeds plaats. Het is daarom lastig om vast te stellen op welke termijn een geschikte optie kan worden gevonden. Nederland blijft zich inzetten voor het realiseren van werkervaringsplekken langs deze spoor, zolang dat perspectief biedt. Gegeven de genoemde uitdagingen lijkt dit de enige reële optie.