De fraudezaak betreffende het Europees coronaherstelfonds |
|
Eddy van Hijum (CDA), Isa Kahraman (NSC) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het BNR-artikel «Mega-diefstal Europees coronaherstelfonds: «Lijkt op een Netflix-scenario»» d.d. 4 april 2024?1
Ja. Daarnaast wijs ik graag op het persbericht van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) over deze casus2 en op het aanvullende persbericht dat het EOM op 12 april gepubliceerd heeft over de omvang van HVF-middelen betrokken bij het vermoede fraudegeval in Italië.3 Daarin licht het EOM toe dat het onderzoek naar mogelijke fraude ter hoogte van 600 miljoen euro voor een deel middelen uit de HVF betreft. Het EOM doet geen uitspraak over welk deel HVF-middelen betreft. Op 12 april heeft het lid Heinen (VVD) ook vragen gesteld over een nieuwsbericht over deze casus, alsmede een nieuwsbericht over een andere casus waarin mogelijke fraude met HVF-middelen wordt onderzocht (2024Z06435).
Bent u op de hoogte van de grote hoeveelheid fraudezaken met betrekking tot het coronaherstelfonds?
De nieuwsberichten en jaarverslagen van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) geven inzicht in de onderzoeken naar fraude met middelen uit de HVF en andere EU-fondsen.4, 5 Het EOM heeft volgens zijn jaarverslag in 2023 1371 nieuwe onderzoeken geopend en had op 31 december 2023 1927 actieve onderzoeken lopen.6 Daarvan hadden 319 onderzoeken betrekking op landbouwmiddelen, 313 onderzoeken op cohesiemiddelen en 233 onderzoeken op HVF-middelen. Op basis van deze informatie kan het kabinet op dit moment niet vaststellen hoe de hoeveelheid fraude en de effectiviteit van de fraudebestrijding bij het HVF zich verhoudt tot die bij andere EU-fondsen. OLAF geeft in zijn meest recente jaarverslag aan dat het in 2022 256 onderzoeken heeft afgerond, heeft voorkomen dat 197,9 miljoen euro onterecht zou worden uitgegeven en heeft aanbevolen om 426,8 miljoen euro terug te vorderen voor de EU-begroting. In dit jaarverslag wordt echter niet specifiek ingegaan op fraude met de HVF.
Kunt u toelichten wat de huidige maatregelen zijn tegen fraude en waarom deze maatregelen niet voldoende zijn geweest om fraude te voorkomen?
Op grond van de HVF-verordening zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenverstrengeling.7 Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. In de HVF-verordening is daarnaast vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten.
Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen.
Naast de controlesystemen van lidstaten zelf voert de Commissie haar eigen controlestrategie uit. Deze controles hebben tot doel de Commissie de zekerheid te bieden dat de controlesystemen van de lidstaten fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering kunnen voorkomen, opsporen en corrigeren. Daarnaast is ook van belang dat lidstaten op grond van de HVF-verordening verplicht zijn om de Europese Commissie, Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de ERK en het EOM toestemming te verlenen voor de uitoefening van hun rechten, en vergelijkbare verplichtingen op te leggen aan alle eindontvangers van middelen. OLAF heeft de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie, belangenconflicten of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
Deze controlesystemen zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. Nederland hecht veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en verwelkomt het optreden van de relevante autoriteiten om de vermoede misstanden te onderzoeken en waar nodig recht te zetten.
In het laatst beschikbare jaarverslag8 van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie uit juli 2023 geeft de Commissie uitleg over de auditstrategie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten en legt daarbij uit welke goede praktijken zijn geïdentificeerd en wat de belangrijkste problemen waren die zijn aangetroffen. Op basis van de audits doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten, die ermee hebben ingestemd om deze aanbevelingen binnen een vooropgestelde termijn uit te voeren om de problemen op te lossen. Ik verwacht dat de Europese Commissie in het eerstvolgende jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie aanvullend inzicht zal kunnen geven in de ontwikkeling van de fraudebestrijding bij de uitvoering van de HVF.
Kunt u toelichten wat het inhoudt als een lidstaat onder verscherpt toezicht staat en welke maatregelen er binnen dit kader van verscherpt toezicht worden getroffen om fraude te bestrijden?
Het BNR-bericht waar in vraag 1 aan wordt gerefereerd maakt melding van een scherper toezicht op Italië vanwege eerdere fraudegevallen. Een scherper of verscherpt toezicht heeft geen officiële status binnen de werkzaamheden van het EOM en OLAF, noch binnen de HVF-verordening. Het is aan deze instanties om te bepalen welke vorm van toezicht gepast is voor bepaalde lidstaten en programma’s.
Kunt u aangeven wat, naar aanleiding van deze recente fraudezaak, de gevolgen zijn voor de toekomstige steun vanuit het herstelfonds voor Italië en andere landen die onder verscherpt toezicht staan?
Op dit moment zijn er geen gevolgen voor toekomstige uitbetalingen aan Italië als gevolg van het vermoede fraudegeval.
De relevante autoriteiten onderzoeken momenteel of, en in welke mate, sprake is geweest van fraude. Op basis van de uitkomst van dat onderzoek en de stappen die daar mogelijk op volgen is het vervolgens aan de betreffende autoriteiten om verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terug te vorderen.
Lidstaten worden geacht maatregelen te treffen om vastgestelde fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden, recht te zetten. Indien een lidstaat hierin verzaakt heeft de Europese Commissie op grond van de HVF-verordening het recht om de financiële steun uit de HVF verhoudingsgewijs te verminderen en het verschuldigde bedrag terug te vorderen of te verzoeken om vervroegde terugbetaling van een lening. Vanzelfsprekend is het kabinet van mening dat indien deze situatie zich voordoet de Europese Commissie gebruik moet maken van dit recht.
Kunt u aangeven hoe de Europese Unie de verantwoordelijkheid om fraude te voorkomen neemt en wat nu, naar aanleiding van de constatering van 200 fraudezaken, de strategie is om verdere fraude met Europese fondsen te voorkomen?
De verschillende maatregelen die worden genomen om fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn beschreven in het antwoord op vraag 3. Zij hebben hun basis in de HVF-verordening, het Financieel Reglement en de bestaande wetgeving die de rechten van het EOM, OLAF en de ERK beschrijft. De nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord. Zoals in het antwoord op vraag 3 ook aangegeven brengt de Europese Commissie jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude. Dat verslag gaat in op zowel de maatregelen op EU niveau als in de lidstaten, op de bestrijding van onregelmatigheden, fraude, corruptie en belangenconflicten en op manieren om het fraudebestrijdingsbeleid te versterken. De ontwikkelingen in het onderzoek naar fraudezaken bij de HVF en andere fondsen door bijvoorbeeld OLAF en het EOM zijn vanzelfsprekend belangrijke ingrediënten van deze jaarlijkse verslagen. Het betreffende verslag over het jaar 2023 moet nog verschijnen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er worden genomen om fraude met Nederlandse steunmaatregelen te voorkomen? In hoeverre is, of wordt, het toezicht daarop versterkt naar aanleiding van de fraudezaken bij andere lidstaten?
Zoals toegelicht bij vraag 3, verplicht de HVF-verordening lidstaten om een robuust nationaal controle- en auditsysteem op te zetten om dubbele financiering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen bij de besteding van HVF-middelen. De Rijksoverheid heeft ten algemene veel maatregelen genomen om rechtmatig gebruik van middelen te garanderen, bijvoorbeeld met klokkenluidersregelingen, verklaringen omtrent gedrag (VOG), het vier-ogenprincipe, en subsidieaanvraagcontroles. Voor het Nederlandse Herstel en Veerkrachtplan (HVP) specifiek worden alle financieringsstromen in kaart gebracht tot aan het niveau van de eindontvanger of eindbegunstigde.
Het audit- en controlesysteem van het Nederlandse HVP steunt op het «three lines of defence»-model. De eerstelijnscontrole wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke beleidsdirecties van de betrokken departementen. De tweedelijnscontrole wordt uitgevoerd door de FEZ-directies van de betrokken departementen. De derdelijns controle wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). De ADR stelt als laatste controlelijn een samenvatting van audits op, die bij de indiening van een betaalverzoek wordt aangeleverd bij de Europese Commissie. Indien bij deze getrapte controles onrechtmatigheden worden ontdekt, dienen corrigerende maatregelen doorgevoerd te worden. Voorbeelden daarvan zijn het maken van een melding bij het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), meldingen aan het EOM of het terugvorderen van de toegekende middelen. Ook de Europese Rekenkamer (ERK) zal in een later stadium een audit uitvoeren op (onderdelen van) het Nederlandse HVP.
Door de implementatie van de vereiste audit- en controlesystemen, kunnen situaties van mogelijke fraude worden gedetecteerd. Het kabinet vertrouwt erop dat de bovengenoemde maatregelen voldoende robuust zijn om fraude met Nederlandse steunmaatregelen zo veel mogelijk te voorkomen en als toch fraude voorkomt deze op te sporen en te corrigeren.
Kunt u aangeven hoe de Europese Commissie het draagvlak bij Europese Landen, die net als Nederland grote netto betalers zijn, gaat behouden als gelden uit dit fonds niet ordentelijk worden besteed?
Nederland en de Europese Commissie hechten veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en Nederland zal dit ook blijven uitdragen. Een correcte besteding is essentieel voor het behoud van draagvlak in alle lidstaten. Ik reken erop dat de Europese Commissie de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft om fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren ten volle zal benutten. De Europese Commissie speelt daarbij een rol in het samenspel met de nationale autoriteiten, de Europese Rekenkamer, OLAF en het EOM. De recente nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
De ramingen en realisaties van het EMU-saldo |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheidstekort 2023 uitgekomen op 0,3 procent bbp»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het CBS stelt in het bericht het EMU-saldo 2023 vast op -0,3 procent bbp. Dit is een verbetering ten opzichte van de verwachting van het kabinet bij Najaarsnota 2023 van –1,8 procent bbp. Op 25 maart is Uw kamer middels een brief2 geïnformeerd over de oorzaken van het verschil tussen de raming van het Ministerie van Financiën bij Najaarsnota en het realisatiecijfer van het CBS. Daarnaast zal in het Financieel Jaarverslag Rijk nader ingegaan worden op het verschil tussen de raming bij Miljoenennota 2023 en het FJR 2023.
Klopt het, zoals de studiegroep begrotingsruimte stelt, dat het EMU-saldo op basis van cijfers van het Ministerie van Financiën de laatste 15 jaar gemiddeld 0,7 procentpunt van het bruto binnenlands product (bbp) structureel te hoog werd ingeschat?
De onafhankelijke Beleidsdoorlichting voor de 17e Studiegroep Begrotingsruimte concludeert dat in de afgelopen 15 jaar de realisatie van het EMU-saldo gemiddeld 0,7 procentpunt positiever uitviel dan de raming in de Miljoenennota voorafgaand aan het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). Ten opzichte van de stand ontwerpbegroting is het ramingsverschil overigens nihil. Deze analyses zijn ook afhankelijk van de jaren die je erin betrekt. Hierbij valt op te merken dat tussen de laatste Miljoenennota in het begrotingsjaar zelf en de realisatie normaliter weinig nieuwe beleidsmatige aanpassingen worden verwacht, Het ramingsverschil tussen deze twee begrotingsmomenten wordt daarmee voornamelijk veroorzaakt door autonome ontwikkelingen. Wel is het zo dat eerdere inschattingen van beleidsmatige effecten doorwerken in de realisaties. Dat effect valt echter niet los te knippen.
De beleidsdoorlichting noemt ook een aantal redenen waarom het saldo in recente jaren in het bijzonder is meegevallen, zoals de krappe arbeidsmarkt, de ambitieuze plannen uit het coalitieakkoord en een positievere economische ontwikkeling dan verwacht, zoals het herstel vanuit de coronacrisis. Volgens de beleidsdoorlichting is in 11 van de 15 geanalyseerde jaren het EMU-saldo te negatief ingeschat; dit geldt zowel bij de ontwerpbegroting als bij de Miljoenennota voor het lopende jaar.
Kunt u een overzicht maken van de ramingsafwijking per jaar? Kunt u daarbij per jaar aangeven hoe groot de afwijking met de uiteindelijke realisatie was ten opzichte van de Miljoenennota, Voorjaarsnota én de Najaarsnota over hetzelfde begrotingsjaar?
Kunt u een kwalitatieve inschatting geven hoe de ramingsafwijking zich de komende jaren naar verwachting gaat ontwikkelen? Wilt u in uw antwoord in ieder geval opsplitsen in een deel over een inschatting van de uitgaven (plafondrelevant en niet-plafondrelevant), van de inkomsten, kastranscorrecties, het saldo van decentrale overheden en het noemereffect?
Het uitgangspunt voor de ramingen van het EMU-saldo is realistisch ramen, wat inhoudt dat er op voorhand geen sprake is van een ramingsafwijking. Tegelijkertijd zijn alle ramingen vanzelfsprekend omgeven door onzekerheid. De saldoraming bestaat uit een aantal elementen: de geraamde uitgaven op de verschillende begrotingshoofdstukken, de inkomstenraming van Financiën op basis van een econometrisch model en het saldo van decentrale overheden op basis van een lopend gemiddelde van het CBS. In de Voorjaarsnota is een toelichting opgenomen op de saldoraming van Financiën met toelichting op de recente ontwikkeling van de verschillende onderdelen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2 van de Voorjaarsnota 2024.
Welke ramingsafwijking kennen de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) in de afgelopen 15 jaar? Kunt u daarvan een overzicht maken?
Een overzicht van de ramingsverschillen per jaar is opgenomen in bijlage 1. De gemiddelde ramingsafwijking van het CPB tussen de stand bij de laatste Miljoenennota ten opzichte van de realisatiecijfers in het FJR is 0,7%. De gemiddelde afwijking van de raming van het CPB bij de ontwerpbegroting (Miljoenennota) ten opzichte van de realisatiecijfers van het CBS in het FJR in de afgelopen 15 jaar is -0,1%. De gemiddelde afwijking in de raming van het CPB en die van het kabinet liggen daarmee heel dicht bij elkaar.
Hoe lang kunnen we onderuitputting verwachten en voor hoe lang en voor welk bedrag staat dit nu in de raming van het Ministerie van Financiën en die van het CPB?
Gedeeltelijk is onderuitputting een jaarlijks terugkerend fenomeen. Via de begroting vragen departementen goedkeuring van het parlement voor een maximum aan uitgaven. Omwille van de rechtmatigheid mogen de uitgaven niet hoger zijn dan dit maximum, maar wel lager. Enige mate van onderuitputting is dus inherent aan de Nederlandse begrotingssystematiek. Op deze jaarlijkse onderuitputting wordt geanticipeerd door departementen de mogelijkheid te geven via de zogenoemde eindejaarsmarge maximaal 1% van de niet-bestede middelen op hun begroting mee te nemen naar het volgend jaar. Hier tegenover staat de zogenoemde in=uit-taakstelling. Om te voorkomen dat het uitgavenplafond wordt overschreden als gevolg van de eindejaarsmarge, wordt tegelijkertijd een even grote taakstelling ingeboekt voor het volgende jaar. De in=uit-taakstelling is dit jaar 4,9 miljard euro en daarmee historisch hoog. Naast de reguliere 1% eindejaarsmarge geldt voor investeringsmiddelen een 100% eindejaarsmarge. Dit betekent dat alle onderuitputting op deze investeringsmiddelen meegenomen mag worden naar volgende jaren. Voorbeelden hiervan zijn middelen uit het Defensiematerieelfonds, het Mobiliteitsfonds en het Klimaatfonds. Van de totale in=uittaakstelling betreft 2,8 miljard onderuitputting op de investeringsmiddelen.
De afgelopen jaren zien we een stijgende trend in de hoogte van de onderuitputting. Om hierop in te spelen, heeft het kabinet op eerdere momenten besloten om aanvullende onderuitputting in te boeken in de begroting van 2024 en 2025. De huidige begroting houdt voor 2024 rekening met 3,6 miljard euro aanvullende onderuitputting en voor 2025 met 2,3 miljard euro. Zie voor meer toelichting hierop paragraaf 4.1 van de Voorjaarsnota. In totaal moet dit jaar 8,5 miljard euro aan onderuitputting optreden om de aanvullende onderuitputting en in=uittaakstelling geheel in te kunnen vullen. Het deel wat aan het eind van het jaar niet ingevuld wordt, leidt tot saldoverslechtering ten opzichte van de raming.
Het inboeken van aanvullende onderuitputting heeft niet de voorkeur. Het is beter om budgetten op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting met concrete maatregelen in de begroting te zetten. Ook de Kamer verzoekt via de motie Flach en Grinwis om stappen te nemen om de mate van onderuitputting te verminderen. In de Voorjaarsnota 2024 is daarom door middel van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Dit heeft geresulteerd in 5,2 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2024 en 4,1 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2025. Samen met het totaal aan ingeboekte onderuitputting gaat de begroting in 2024 daarmee uit van 13,7 miljard euro verwachte onderuitputting en in 2025 11,3 miljard euro ten opzichte van de stand Miljoenennota.
Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet ook inschattingen voor zowel de uitgaven als de inkomsten. Het CPB verwacht dat een aantal uitgaven niet of pas later tot besteding komen dan op dit moment in de begroting staat. Dit komt onder andere door de combinatie van een krappe arbeidsmarkt en een expansief begrotingsbeleid. Het CPB verwacht vertraging bij onder andere de investeringen in defensie en infrastructuur. Ook boekt het CPB algemene onderuitputting in. Deze wordt niet verder aan specifieke posten toebedeeld en loopt geleidelijk af na 2024 omdat de arbeidsmarkt minder krap wordt en er meer tijd is voor het uitwerken en uitvoeren van plannen. Het CPB maakt geen onderscheid tussen onderuitputting en kasschuiven. Daarom is niet één-op-één een vergelijking te maken tussen de onderuitputting van het CPB en de onderuitputting in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Op vrijdag 26 april publiceert het CPB een ex ante doorrekening van de Voorjaarsnota waarin ook is terug te vinden met hoe veel onderuitputting zij rekening houdt voor 2024 en verder.
Kunt u nader toelichten welke meevallers er in 2023 in totaal waren en in 2024 verwacht worden aan zowel de uitgavenkant als aan de inkomstenkant?
Het Financieel Jaarverslag van het Rijk, dat op Verantwoordingsdag wordt aangeboden aan uw Kamer, bevat een compleet overzicht van alle ontwikkelingen in 2023 ten opzichte van de raming bij Miljoenennota 2023. Dit betreft niet alleen mee- en tegenvallers, maar ook nieuw beleid en onderuitputting. In de brief over de realisatie van het CBS over 2023 is reeds een aantal redenen benoemd voor het meevallende beeld ten opzichte van Najaarsnota. Het ging dan om de doorwerking van in het bijzonder om het feit dat directeur-grootaandeelhouders geanticipeerd hebben op de tariefsverhoging in box 2 die per 2024 ingaat. Eind 2023 is extra dividend uitgekeerd om deze tariefsverhoging voor te zijn. Door dit anticipatie-effect heeft de staat beoogde toekomstige inkomsten al in 2023 ontvangen. Daarnaast is (beperkte) aanvullende onderuitputting opgetreden en was er sprake van meevallers bij decentrale overheden.
In de Voorjaarsnota 2024 zijn de meevallers verwerkt die tot het moment van verzending van de Voorjaarsnota aan uw kamer hebben plaatsgevonden. Een aantal grote meevallers volgt uit lagere corona-uitgaven, de meevallers bij de uitvoeringsinformatie van VWS, SZW en OCW en lagere SDE-uitgaven. Daarnaast is de inkomstenraming in de Voorjaarsnota aangepast voor actuele inzichten in het economisch beeld, zoals geraamd door het CPB. Voor een integraal overzicht van alle mutaties op de begroting ten opzichte van de Miljoenennota verwijs ik u graag naar de Voorjaarsnota. De Bijlage Verticale Toelichting in de Voorjaarsnota geeft per begroting de verwachte meevallers op de uitgaven weer.
Deelt u de opvatting dat een raming met een kleine afwijking ten opzichte van de realisatie in principe het voeren van begrotingsbeleid ten goede komt?
Het streven is altijd een zo nauwkeurig mogelijke raming te gebruiken. Zoals staat toegelicht in de Voorjaarsnota, is de raming van het EMU-saldo door Financiën opgebouwd uit de uitgavenraming zoals opgenomen in de begroting en een zo actueel mogelijke raming van belastinginkomsten. Tussen raming en realisatie kan echter veel gebeuren, zowel door externe factoren als door nieuw beleid. De afgelopen jaren waren de afwijkingen bijzonder groot, onder andere als gevolg van de corona- en energiecrisis en de beleidsreactie daarop. Juist omdat het EMU-saldo volatiel is en daardoor moeilijk te ramen, wordt vanuit het trendmatig begrotingsbeleid gestuurd op een uitgavenplafond en een inkomstenkader. Dat betekent dat economische realisaties altijd zullen afwijken van economische ramingen.
Niettemin kan ook het EMU-saldo een relevante sturingsvariabele zijn, bijvoorbeeld als de grenzen van de Europese regels in zicht komen. Om ervoor te zorgen dat de EMU-saldoramingen zo realistisch mogelijk zijn, herijkt Financiën periodiek zijn inkomstenraming. Gezien de historisch hoge onderuitputting en kasschuiven aan de uitgavenkant van de begroting heeft het kabinet bij Voorjaarsnota stappen gezet om uitgaven in een realistischer kasritme te zetten. Dit verdient ook de komende tijd aandacht, omdat de krappe arbeidsmarkt de komende tijd een relevante factor zal blijven.
Deelt u de opvatting dat door grote afwijkingen en/of een gemiddelde overschatting van een dreigend tekort het begrotingsbeleid structureel te conservatief wordt ingestoken?
Het EMU-saldo is in recente jaren vaak positiever uitgevallen dan verwacht. Er is echter geen directe link met het begrotingsbeleid. Zoals bij het antwoord op vraag 8 is opgemerkt, zijn in het trendmatig begrotingsbeleid het uitgavenplafond en het inkomstenkader de sturingsinstrumenten. De beleidsdoorlichting geeft aan dat als er sprake is van structurele onderuitputting, dit aanleiding kan zijn om de raming in het volgende voorjaar aan te passen via kasschuiven. Dit leidt tot extra ruimte onder het uitgavenplafond wat ingezet kan worden voor andere (begrotings)doeleinden.
Het kan echter ook voorkomen dat aanvullende maatregelen – bovenop het handhaven van de kaders- nodig zijn. Dit was het geval na de financiële crisis toen de normen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) werden overschreden. Begrotingsinspanningen op basis van het SGP worden vastgesteld op basis van berekeningen van de Europese Commissie. Lidstaten zijn verplicht om deze maatregelen op te volgen en mogen niet anticiperen op een beter dan verwachte uitkomst. Het is bovendien niet exact te kwantificeren hoe het saldo zou zijn uitgevallen zonder maatregelen, omdat de maatregelen zelf ook een uitwerking hebben op de economie en financiële stabiliteit.
Kunt u aangeven in welk van de afgelopen 15 jaar de overschatting van een dreigend tekort tot extra bezuinigingen heeft geleid, die -gebaseerd op realisatiecijfers van die jaren- achteraf niet echt nodig bleken te zijn? Kan dit ook gekwantificeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden en/of aanknopingspunten zijn er om de ramingen – en specifiek die voor het tekort – te verbeteren?
De raming van het EMU-saldo bestaat uit de optelsom van de onderliggende ramingen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Voor de inkomsten geldt dat deze ook afhankelijk zijn van beleidskeuzes, maar in belangrijke mate bepaald worden door de economische ontwikkeling. Het kabinet beoogt een zo actueel mogelijke raming op te stellen door deze meerdere keren per jaar bij te stellen. Om de raming zo trefzeker mogelijk te laten zijn, wordt gebruik gemaakt van drie informatiebronnen. Ten eerste de meest recente economische inzichten, zoals onafhankelijk geraamd door het CPB. De relatie tussen belastingontvangsten en de economie is bepaald op basis van econometrische schatting per belastingsoort, die periodiek wordt herijkt om deze actueel te houden. Ten tweede de geraamde effecten van beleidswijzigingen. De budgettaire effecten van verandering in wet- en regelgeving raamt het kabinet zo goed mogelijk, en worden getoetst door het CPB op redelijkheid, neutraliteit, en onzekerheid. Tot slot maakt het kabinet gebruik van de laatste inzichten in feitelijke kasontvangsten en het uitvoeringsproces bij de Belastingdienst. Deze inzichten uit de ontvangsten kunnen aanleiding geven om de raming bij te stellen. Alle drie de bronnen voor de raming van de belastingontvangsten kennen onzekerheid, dit is inherent aan het open-einde karakter van belastingheffing. Het kabinet maakt daarom zo transparant mogelijk hoe de raming tot stand komt, door deze uitgebreid toe te lichten in bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota.
De raming van de uitgaven bestaat uit de som van de verschillende begrotingen. De afgelopen jaren was de onderuitputting op de begrotingen historisch hoog. Er is daarmee duidelijk een aanknopingspunt om deze ramingen te verbeteren. In de Voorjaarsnota is een stap gezet in het realistischer maken van de kasritmes, maar ook in de volgende budgettaire nota’s en onder nieuw kabinet zal scherp gekeken moeten worden naar het evenwicht tussen enerzijds de politieke ambities en anderzijds de grenzen van de uitvoeringscapaciteit, bijvoorbeeld door de krapte op de arbeidsmarkt.
Het EMU-saldo bevat ook het EMU-saldo van de decentrale overheden. Deze voeren hun eigen boekhouding, waardoor Financiën niet beschikt over de gegevens voor een gedetailleerde raming. Financiën baseert de raming van het saldo decentrale overheden op een lopend gemiddelde van CBS-realisaties.
Hoe duidt u de zeer omvangrijke ramingsafwijking van het begrotingssaldo uit 2023 in het kader van het advies van de studiegroep begrotingsruimte om het tekort te reduceren?
Het is niet aan de Minister van Financiën om zich uit te spreken over het onafhankelijke advies van de studiegroep begrotingsruimte.
Deelt u de opvatting dat het structureel overschatten tot verkeerde beleidskeuzes kan leiden, waardoor onnodige bezuinigingen plaats zouden kunnen vinden en/of het draagvlak voor het begrotingsbeleid wordt ondermijnd, omdat de indruk post kan vatten dat er stelslematig te conservatie wordt begroot?
Een realistische begroting is een begroting waarin maatregelen zijn opgenomen die ook daadwerkelijk zoveel mogelijk worden gerealiseerd met het bijbehorende budgettaire effect. Dat geeft zekerheid aan burgers en bedrijven en sterkt de geloofwaardigheid en doelmatigheid van beleid. Daarbij vormt een realistische begroting de basis van het begrotingsbeleid. Vanuit het trendmatig begrotingsbeleid wordt gestuurd op kaders voor de inkomsten en de uitgaven die bij de start van een kabinetsperiode worden vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat er gestuurd wordt op een volatiel EMU-saldo dat onderhevig is aan beleidsmatige en macro-economische ontwikkelingen. Zie het antwoord bij vraag 8 voor een verdere toelichting over trendmatig begrotingsbeleid in relatie tot het EMU-saldo.
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval naar buiten brengen voordat de Voorjaarsnota naar de Kamer wordt verzonden?
De beantwoording is binnen de termijn van 3 weken naar Uw kamer verzonden. Het was echter niet mogelijk om de verzending ook voor de Voorjaarsnota te laten plaatsvinden omdat deze vervroegd is uitgebracht op verzoek van de informateurs.
Het niet nemen van juridische vervolgstappen tegen KLM vanwege gebrekkige naleving van steunvoorwaarden |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Erkent u dat vermogenschade, art. 6:96 lid 1 BW volgend, mede gederfde winst omvat, welke dient te worden opgevat als gederfde inkomsten (en niet inkomsten minus kosten)?1
Het klopt dat het begrip vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Met verwijzing naar de wettelijke toelichting op het eerdergenoemde artikel omvat gederfde winst de vermogensstijging die de benadeelde als gevolg van de gebeurtenis ontgaat.
Is het correct dat het faciliteren van belastingontwijking (door piloten), zoals beschreven in de laatste rapportage van de staatsagent, ook in de tijd tussen die laatste rapportage en nu niet geheel beëindigd is?
Het klopt dat het faciliteren van mogelijke belastingontwijking door medewerkers van KLM door de geldende woon-werkregeling op dit moment nog niet is beëindigd.
Deelt u de mening dat de staat inkomsten misgelopen heeft door het faciliteren van belastingontwijking door piloten, omdat het niet langer gratis faciliteren van internationaal woon-werkverkeer de aantrekkelijkheid van het buitenland om fiscale redenen vermindert, waardoor meer piloten weer in Nederland zouden kunnen gaan wonen en de staat hierdoor meer inkomsten genegeert?
Het wonen in een ander land brengt niet automatisch met zich mee dat sprake is van belastingontwijking. De medewerkers van KLM kunnen legitieme redenen hebben om hun woonplaats buiten Nederland te vestigen. Dat brengt ook met zich mee dat een aanpassing van de woon-werkregeling er dus niet per definitie toe leidt dat meer medewerkers van KLM in Nederland gaan wonen en de Staat meer inkomsten genereert. Zoals al eerder aangegeven ben ik teleurgesteld dat KLM niet aan haar verplichting heeft voldaan om het faciliteren van deze potentiële belastingontwijking te beëindigen. Ik zal KLM hierop blijven aanspreken vanuit mijn rol als aandeelhouder.
Deelt u de mening dat de staat vermogensschade heeft misgelopen doordat miljarden aan publieke middelen oneigenlijk zijn besteed (KLM voldeed immers niet aan de voorwaarden)?
Uit de juridische analyses komt naar voren dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek.
Hoe kunt u beweren dat de staat geen vermogensschade heeft geleden als gevolg van het niet naleven van een deel van de voorwaarden?
Uit de juridische analyses volgt dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. Dit wordt veroorzaakt doordat KLM de lening volledig heeft terugbetaald en aan haar renteverplichtingen heeft voldaan.
Houdt u er rekening mee dat de staat alsnog juridische stappen onderneemt tegen KLM? Houdt u rekening met juridische procedures van de Europese Commissie of andere belanghebbenden (zoals derde luchtvaartmaatschappijen)?
Op basis van de conclusies van de juridische analyses heeft het kabinet besloten om geen juridische stappen te ondernemen tegen KLM. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de Europese Commissie juridische stappen overweegt. Tevens ben ik niet bekend met eventuele juridische stappen van derden over de niet-naleving van de steunvoorwaarden door KLM.
Welke toekomstige procedures kunnen geschaad worden door openbaarmaking van de juridische analyses?
Omdat de juridische adviezen inzage geven in de interne afwegingen van de Staat zal een openbaarmaking van de adviezen de procespositie van de Staat mogelijk kunnen schaden. Dit ziet op de procespositie van de Staat in eventuele procedures met betrekking tot zowel KLM als andere partijen. Daarnaast kan openbaarmaking de positie van de Staat schaden bij onderhandelingen in de toekomst. Bovendien is een dergelijke openbaarmaking in strijd met het kabinetsbeleid dat adviezen die zien op de procespositie van de Staat niet openbaar worden gemaakt.
Hebben de juridische adviezen letterlijk, woord voor woord, geconcludeerd dat er «geen reële kans van slagen is» van juridische vervolgstappen (of in woorden van soortgelijke strekking) of is dit slechts een interpretatie? Kunt u dat, in het eerste geval, citeren, omdat letterlijke citatie immers geen nieuwe informatie zou blootleggen die mogelijk zou kunnen raken aan de procespositie van de staat?
Gezien de vertrouwelijkheid van de juridische analyses kan ik daaruit niet citeren. Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer komt uit de analyses naar voren dat een juridische procedure geen reële kans van slagen heeft.2
Op welke manier zijn de steunvoorwaarden en de rol van de staatsagent ingebracht bij de Europese Commissie en door hen gebruikt om de houdbaarheid van het steunpakket (bij aanvang) te toetsen?
De Europese Commissie heeft een aantal steunvoorwaarden, waar de staatsagent toezicht op hield, genoemd in haar goedkeuringsbesluit voorafgaand aan de steunverlening. Deze voorwaarden staan genoemd in het onderdeel van het besluit van de Europese Commissie waarin het steunpakket wordt omschreven.3 Dit zijn voorwaarden over duurzaamheid en leefbaarheid, winsttoekenning, en verbetering van prestaties en concurrerend vermogen.
Deze voorwaarden heeft de Commissie in datzelfde besluit vervolgens niet gebruikt bij de toets of het steunpakket goedgekeurd kon worden (in juridische termen: bij de toets of het steunpakket verenigbaar is met de interne markt). In dat onderdeel van het besluit toetste de Commissie aan de voorwaarden voor garanties en leningen uit het destijds geldende Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 steun.4 Deze laatste toets draaide om de bijdrage van de steunmaatregel aan het opheffen van een ernstige verstoring in de economie, en om specifieke financiële voorwaarden zoals de door KLM te betalen premie en rente, de omvang van de garantie en de lening, en de looptijd van de instrumenten.
De goedkeuring van de Europese Commissie was dus niet afhankelijk van de steunvoorwaarden uit het steunpakket aan KLM.
Klopt het dat de Europese Commissie de steunvoorwaarden nadrukkelijk genoemd heeft in de toetsing van het steunpakket?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit van de EU voor de steunverlening aan KLM?
De voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit (16 juli 2021) waaraan de Commissie de verenigbaarheid van het steunpakket heeft getoetst, zijn dezelfde voorwaarden als die uit het oorspronkelijke goedkeuringsbesluit (13 juli 2020). De EC heeft de steun in beide besluiten goedgekeurd aan de hand van het destijds geldende Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 steun. In het herziene goedkeuringsbesluit heeft de Commissie enkel een motiveringsgebrek hersteld, omdat het Gerecht van de Europese Unie op 19 mei 2021 had geconcludeerd dat het oorspronkelijke goedkeuringsbesluit ontoereikend was gemotiveerd.5
Kan het zo zijn dat het niet naleven van steunvoorwaarden de juridische houdbaarheid van het steunpakket vanuit het perspectief van de Europese Commissie beïnvloedt?
Nee. De Europese Commissie ziet toe op naleving van de voorwaarden uit het Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 en het goedkeuringsbesluit. De additionele voorwaarden die de Nederlandse staat aan het steunpakket heeft verbonden zijn hier geen onderdeel van (zie ook het antwoord op vraag 9 en 10).
Wanneer liep de opdracht van de staatsagent formeel af?
De opdracht van de staatsagent liep formeel af op 1 november 2023 na afloop van een opzegtermijn van drie maanden.
Hoe kan het dat u (of uw voorganger) niet bij de staatsagent geverifieerd heeft of allerlei informatie die u in uw brief van 23 oktober 2023 noemt klopt, terwijl informatie uit deze brief direct raakt aan het werk van de staatsagent die op dat moment formeel nog in functie was? Informatie uit die brief gaat toch niet alleen over het al dan niet besluiten tot juridische stappen maar ook over de monitoring en naleving van de steunvoorwaarden?
Ondanks dat het mandaat van de staatsagent niet toezag op handhavingsmaatregelen erken ik dat het verstandig was geweest als het kabinet de input van de staatsagent van tevoren had gevraagd voordat het kabinet daar conclusies over trok in haar brief van 13 oktober 2023 aan uw Kamer. Dit hadden we volgens mij beter kunnen doen. In dat kader merk ik op dat de communicatie tussen het kabinet en de staatsagent ook zeker zal worden meegenomen in de evaluatie van het steunpakket.
Erkent u dat juridisch adviseur Linklaters niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen voor het niet naleven van steunvoorwaarden genomen kunnen worden, omdat zij diezelfde steunvoorwaarden in elkaar hebben gezet? Zeker nu blijkt dat de voorwaarde structurele kostenreductie niet juridisch handhaafbaar is?
Ik zie geen reden om te twijfelen aan het feit dat Linklaters in staat is om een gedegen inschatting te maken van de procespositie van de Staat. Ten overvloede merk ik in dit kader op dat ik ervoor heb gekozen om ook de landsadvocaat in te schakelen voor een externe, juridische analyse om alle juridische mogelijkheden in kaart te brengen.
Erkent u dat de landsadvocaat niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen genomen kunnen worden op basis van het niet naleven van voorwaarden omdat zij is gepasseerd bij de totstandkoming van het Framework Agreement?
Ik zie geen reden om te twijfelen aan feit dat de landsadvocaat in staat is om een gedegen inschatting te maken van de proceskansen van de Staat ondanks dat zij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Framework Agreement. Juist om de volledigheid te waarborgen en alle juridische mogelijkheden in kaart te brengen, heb ik ervoor gekozen om de landsadvocaat als externe adviseur te vragen om ook een juridische analyse te maken.
Voldeed KLM in 2021 en 2022 aan de voorwaarde van structurele kostenreductie?
Zoals aangegeven in haar brief van 13 oktober 2023 aan uw Kamer gaf mijn voorganger aan dat KLM in 2021 en 2022 voldeed aan de vereiste kostenreductie, maar dat de maatregelen in de daarop volgende jaren geen structureel karakter hadden. Dit beeld volgde uit de rapportages van de staatsagent.
Als voor beëindiging van het faciliteren van belastingontwijking toestemming van vakbonden nodig is, waarom staat er dan niks over die toestemming van vakbonden in het Framework Agreement, maar is daar neergelegd dat voor die beëindiging alleen eenzijdige actie van KLM is vereist?
De Framework Agreement is een overeenkomst tussen KLM en de Staat. Ondanks dat van tevoren duidelijk was dat derde partijen hun medewerking zouden moeten verlenen aan een aanpassing van de woon-werkregeling in de arbeidsvoorwaarden, merk ik op dat deze derde partijen geen partij zijn bij de Framework Agreement en dat deze daarom ook geen verplichtingen voor hen kan bevatten. Om die reden is de verplichting voor KLM geformuleerd in de voorwaarden om ervoor te zorgen dat het in beginsel voor rekening en risico komt van KLM indien de arbeidsvoorwaarden niet worden aangepast, bijvoorbeeld omdat de derde partijen hun medewerking niet verlenen aan de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 16 van mijn vragen van 23 oktober jl. dat structurele kostenreductie in het Framework Agreement is beoogd terwijl dit expliciet is vastgelegd als vereiste in het herstructureringsplan dat uitwerking geeft aan de steunvoorwaarde uit het Framework Agreement?
Laat ik allereerst opmerken dat het primaire doel van de steunvoorwaarden was om de financiële robuustheid en de concurrentiepositie van KLM te versterken, niet in de laatste plaats door middel van structurele kostenbesparingen. In dat kader is in de Framework Agreement de verplichting opgenomen voor KLM dat zij een (algemeen) herstructureringsplan zou opstellen met het oog op kostenreductie en dat dit zou moeten worden goedgekeurd door de Staat. In de Framework Agreement zelf is het langdurig structurele karakter van de kostenreductie echter niet als zodanig beschreven. Dit wordt slechts uitgewerkt in het later uitgewerkte herstructureringsplan. Hoe onbevredigend ik dat ook vind, maakt het uitgewerkte herstructureringsplan juridisch gezien geen onderdeel uit van de Framework Agreement. Tot slot kunnen er geen rechtsmaatregelen worden getroffen op basis van het uitgewerkte herstructureringsplan nu deze geen voorwaarden bevat, maar slechts een uitwerking is van een van de voorwaarden uit het steunpakket en daarom geen zelfstandige juridische basis voor een procedure biedt.
Door de beëindiging van de Framework Agreement kan KLM op grond van deze reden niet worden gehouden tot het realiseren van een structurele kostenreductie op grond van de Framework Agreement.
Dit laat onverlet dat ik als aandeelhouder KLM zal blijven aanspreken op het belang van het onder controle houden van kosten, om daarmee een gezonde financiële positie van de onderneming te waarborgen.
Wat is uw reactie op de in de vijfde voortgangsrapportage gemaakte analyse van de staatsagent (kamerstuk 29 232, nr. 59, p. 19–21) die met behulp van een extern expert niet alleen het jaarverslag 2022 van KLM als misleidend betitelt maar ook kritiek levert op de externe accountant? Waarom verwijst u daarbij naar het oordeel van de externe accountant terwijl juist die ook in de kritiek van de staatsagent betrokken wordt? Kunt u uitgebreid en inhoudelijk (dus niet enkel ter verwijzing naar de externe accountant) toelichten waarom u op dit punt van de lezing van de staatsagent afwijkt?
Het kabinet heeft op verschillende momenten, waaronder de AVA, aandacht gevraagd voor de naleving van de steunvoorwaarden en de summiere wijze waarop hierover in het jaarverslag is gerapporteerd. KLM heeft op meerdere momenten aangegeven dat zij van mening is dat er geen sprake is van misleiding.
De jaarrekening is gecontroleerd door twee accountantskantoren en beide hebben de jaarrekening van een goedgekeurde verklaring voorzien. Deze accountantskantoren dienen de integriteit van de jaarrekeningcontrole te waarborgen door strikt te handelen in overeenstemming met toepasbare beroepsregels en ethische normen. Ik zie geen aanleiding om aan het oordeel van deze twee accountantskantoren te twijfelen.
Wat heeft KLM geantwoord op de vraag van de Staat bij de AVA over het jaarverslag 2022 en mogelijke misleiding? Op basis waarvan achtte de staat dit antwoord als bevredigend?
Zie antwoord vraag 20.
Waar blijkt het uit, inhoudelijk gezien, dat het juridisch niet mogelijk is om KLM niet langer belastinguitstel te geven omdat ze steunvoorwaarden geschonden hebben?
Het belastinguitstel is een generieke maatregel waar iedere onderneming in beginsel recht op heeft indien wordt voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden. KLM heeft aan deze gestelde voorwaarden voldaan. Op grond van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis kan het belastinguitstel worden ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Uit de inhoudelijke analyse door de Belastingdienst van de intrekkingsgrond «belangen van de staat» blijkt dat het niet mogelijk is om deze intrekkingsgrond ruimer uit te leggen, in die zin dat de Belastingdienst het belastinguitstel ook zou kunnen intrekken op de grond dat een belastingschuldige zijn contractuele verplichtingen jegens een ander onderdeel van de Staat niet nakomt. Deze conclusie van de analyse van de bovengenoemde intrekkingsgrond wordt ook gedeeld door de landsadvocaat.
Welke specifieke bepaling uit het Framework Agreement staat in de weg om alsnog naleving te eisen van voorwaarden die ten tijde van de steunoperatie nageleefd hadden moeten worden? Het feit dat de steunoperatie is afgerond betekent toch niet dat er geen claims meer gemaakt kunnen worden over gebrekkige naleving toen het steunpakket nog wel liep?
Vanwege de vertrouwelijkheid van de Framework Agreement kan ik in deze beantwoording niet ingaan op specifieke bepalingen. In dit kader verwijs ik u ook graag naar de relevante documenten die vertrouwelijk ter inzage zijn gelegd bij uw Kamer. Zoals reeds aangegeven volgt uit de juridische analyses dat de slagingskans van eventuele vervolgstappen klein is en daarmee een positief resultaat van een juridische procedure niet realistisch is, onder meer gezien de relevante voorwaarden uit de Framework Agreement niet meer van toepassing zijn.
Hoe verhoudt de tijd en het geld die het kost om een juridische procedure te starten zich tot de gigantische omvang van het steunpakket en de signaalwerking richting mogelijke miljardensteun in de toekomst (van welk bedrijf dan ook)?
Uit de juridische analyses volgt dat een eventueel juridische procedure jaren kan duren en dat hier zeer hoge kosten mee zijn gemoeid. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 23 komt daarbij dat de slagingskans van eventuele vervolgstappen klein is en daarmee een positief resultaat van een juridische procedure niet realistisch is. Deze conclusie valt mij ook zwaar en is onbevredigend gezien het niet naleven van de steunvoorwaarden. Niet in de laatste plaats voor de signaalwerking naar de maatschappij.
Zou het lijden van vermogensschade in de juridische zin maatgevend zijn voor de slagingskans van een juridische procedure? Waaruit blijkt dat?
Uit de juridische analyses volgt dat de aan- of afwezigheid van vermogensschade zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek bepalend is voor proceskansen ten aanzien van de mogelijk in te stellen vorderingen. Zoals aangegeven in antwoord 4 en 5 herhaal ik hier graag dat uit de juridische analyses naar voren komt dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek.
Is er een hiërarchie in het Framework Agreement tussen het terugbetalen van de steun (incl. rente) en andere voorwaarden, zoals luchtvaartinhoudelijke? Zo nee, waarom concludeert u dan dat met terugbetaling aan de hoofdvoorwaarde is voldaan?
De Framework Agreement voorziet niet in een specifieke bepaling die een hiërarchie voorschrijft tussen verschillende bepalingen. Ik merk echter op dat met de in het Framework Agreement uitgewerkte afspraken van het steunpakket primair is beoogd om de financiële robuustheid van KLM te verbeteren door het verstrekken van de lening en garantie door de Staat. In dat licht kan de terugbetaling van de lening en het opzeggen van de garantie als voldoening van de hoofdverplichting worden gezien.
Als de evaluatie eerst in het najaar van 2023 klaar zou zijn en nu pas in de eerste helft van 2024, dan is deze toch vertraagd? Waarom ontkent u dit?
Ik heb dit niet ontkend. Wel is het zo dat de start van de evaluatie vertraging heeft opgelopen doordat ik meer tijd dan verwacht nodig had voor het selecteren van een externe partij die geheel onafhankelijk de evaluatie zou kunnen doen.
Bent u bereid om bij de evaluatie niet alleen een externe adviseur te betrekken, maar deze ook in zijn geheel door een externe partij te laten uitvoeren? Bent u bijvoorbeeld bereid de Algemene Rekenkamer deze evaluatie uit te laten voeren?
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd dat EY is aangetrokken als onafhankelijk extern adviseur om de evaluatie van het steunpakket aan KLM te evalueren.6 Daarbij is tevens een externe evaluatiecommissie in het leven geroepen om een additionele onafhankelijke en kritische blik van buiten te halen. Deze evaluatiecommissie bestaat uit drie externe onafhankelijke deskundigen met elk een eigen expertise die relevant is voor deze evaluatie. Het gaat om expertise in de luchtvaart, bedrijfseconomische expertise en expertise in de publieke sector. De externe evaluatiecommissie zal met een eigenstandig oordeel komen bij de afronding van de evaluatie, zowel over de inhoud van de evaluatie als het doorlopen proces. Ik verwacht hiermee voldoende waarborgen te hebben ingebouwd voor een zorgvuldige evaluatie. Tot slot herhaal ik hier graag dat de evaluatie toeziet op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het steunpakket aan KLM. Bij de evaluatie zal de vormgeving, de naleving, de monitoring en de handhaving van het steunpakket worden meegenomen en geanalyseerd. Daarnaast wordt onderzocht welke lessen er te trekken zijn voor toekomstige steunpakketten.
Het bericht 'Pleidooi voor strengere regels na eerste rechtszaak tegen financieel influencer' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Herinnert u zich de mondelinge vragen die ik op 12 maart 2024 in de Kamer heb gesteld rondom de praktijk van de finfluencers, en dat de Minister van EZK aangaf dat finfluencers zich moeten houden aan de regels (daar lag volgens de Minister niet het probleem), dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze regels handhaaft en toeziet op naleving en ook dat de Europese Commissie bezig zou zijn met aanscherping van de regelgeving?
Ja.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht het bovengenoemde artikel, waarin juristen steeds luider roepen dat er strengere regels moeten komen, ter bescherming van beleggers?1
We zien in toenemende mate dat consumenten, en in het bijzonder jongeren, zich online laten beïnvloeden door finfluencers bij het maken van financiële keuzes. In mijn brief over de ongewenste beïnvloeding van (jongere) consumenten bij het maken van financiële keuzes ga ik uitgebreid op dit onderwerp in. De opkomst van finfluencing kan positief zijn en zie ik ook als kans. Sommige finfluencers geven jongeren immers online, op een laagdrempelige wijze, tips over hoe zij verstandig met geld om kunnen gaan of op verstandige wijze kunnen gaan beleggen. Maar ik zie ook risico’s. De verleiding bijvoorbeeld voor (jonge) beleggers om snel rijk te worden door handelen in cryptoactiva of beleggen in complexe financiële instrumenten is groot, zeker wanneer bekende finfluencers deze (zeer) risicovolle activiteiten promoten of zich succesvoller voordoen dan dat ze zijn. Het bericht waarnaar u refereert gaat over een casus waarbij finfluencers aanbrengvergoedingen hebben ontvangen voor het promoten van een belegginsonderneming die haar diensten illegaal in Nederland aanbiedt. Mensen hebben hierdoor serieuze bedragen verloren. Net als u maak ik mij zorgen over de risico’s omtrent finfluencing.
In mijn brief licht ik toe dat finfluencers nu al aan een flinke set met regels moeten voldoen. Een deel van die regels is van toepassing op alle influencers, dus ook op finfluencers. Zo moeten finfluencers zich sinds 1 november 2020 houden aan de Mediawet. Dat betekent dat zogenoemde video-uploaders onder andere duidelijk moeten zijn over commerciële boodschappen in hun video’s en minderjarigen moeten beschermen tegen schadelijke content. Finfluencers mogen geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, waaronder misleiden.2 Van misleiding is bijvoorbeeld sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist of als essentiële informatie juist ontbreekt. Daarnaast zijn er op specifiek finfluencers aanvullende regels van toepassing. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is het geven van beleggingsadvies vergunningplichtig, dus ook voor finfluencers. Aan het geven van een beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling (zoals een beursgenoteerd bedrijf) die niet gericht is aan één persoon maar aan een breed publiek, worden zorgvuldigheidseisen gesteld op grond van de Verordening marktmisbruik.3 Tot slot is het provisieverbod indirect van toepassing op finfluencers. Voor beleggingsondernemingen geldt namelijk dat zij finfluencers niet mogen betalen voor het aanbrengen van klanten via sociale media platforms.
Alles bij elkaar is er dus al een stevig regelgevend kader waaraan finfluencers zich moeten houden, met als doel om consumenten te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Dat maakt dat ik voor nu geen noodzaak zie voor vergaande nieuwe wettelijke maatregelen. Ik zie wel ruimte voor verbeteringen. In dat kader noem ik in mijn brief drie concrete acties die ik ga ondernemen. De eerste actie beschrijf ik in de volgende alinea. De andere twee acties beschrijf ik in het antwoord op vraag 4.
De Data Driven Marketing Associatie, de bond van Adverteerders en de Stichting Reclame Code (SRC) lanceren 22 april het «Influencer certificaat» om verantwoorde influencer marketing te bevorderen. Dit initiatief – vergelijkbaar met het Franse initiatief «certificate de l’influence responsable» – bestaat uit een e-learning, resulterend in een certificaat, opname in een openbaar register en een onafhankelijke monitor (uitgevoerd door de SRC). De e-learning, het certificaat en het register worden aangeboden via de website www.influencerregels.com. Een e-learningplatform wordt ingezet om ervoor te zorgen dat influencers via verschillende modules op de hoogte worden gebracht van de belangrijkste regels rondom influencer marketing. De SRC gaat gecertificeerde influencers monitoren met behulp van online tools, om regelmatig te controleren of gecertificeerde influencers zich aan de regels houden. De e-learning bevat nu al een korte beschrijving van de belangrijkste regels voor finfluencing. Ik ga met de SRC en de AFM in gesprek om de mogelijkheden te verkennen om dit mooie initiatief uit te breiden met meer gedetailleerde verdiepingsmodules over specifieke regels voor finfluencers. Een certificaat kan namelijk een goed middel zijn om finfluencers zich er beter van bewust te maken aan welke (wettelijke) regels zij zich moeten houden en hoe zij zich moeten verhouden tot consumenten (zoals hun volgers of kijkers). Een certificaat kan bovendien de kwaliteit en objectiviteit van de activiteiten van finfluencers vergroten.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat tot op heden geen vergunningen zijn aangevraagd door finfluencers en nul boetes zijn opgelegd door de AFM, terwijl het artikel vervolgt met de de casus Grinta, waarin de broker Grinta geen vergunning had en dus illegaal opereerde in Nederland, finfluencers provisies ontvingen van Grinta (commissies van 7,5%-10% over de inleg van iedere aangebrachte klant) en de AFM hun onderzoek naar een tiental Grinta finfluencers heeft afgerond, maar nog geen vervolgbeslissing heeft genomen?
In mijn brief licht ik uitgebreid toe hoe de AFM toezicht houdt op finfluencers en welke activiteiten zij tot dusver hebben ontplooid. De AFM heeft de ontwikkelingen omtrent finfluencers tijdig gesignaleerd en al in 2021 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar ruim 150 finfluencers.4 Naar aanleiding van dit verkennende onderzoek heeft de AFM finfluencers duidelijk gemaakt aan welke regels zij zich moeten houden en beleggingsondernemingen die in strijd opereerden met het Nederlandse provisieverbod hierop gewezen en hen opgedragen aanpassingen te doen. Na dit verkennende onderzoek heeft de AFM onder andere vervolgtoezichtsonderzoeken naar finfluencers uitgevoerd. De AFM kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en doet normaliter ook geen uitspraken over lopende onderzoeken. Specifiek ten aanzien van deze toezichtsonderzoeken naar finfluencers heeft de AFM wel in de media gemeld dat de onderzoeken inmiddels zijn afgerond, waarbij de AFM de verwachting heeft uitgesproken dat enkele finfluencers in strijd hebben gehandeld met bestaande wetgeving.5 In een volgende toezichtfase beslist de AFM wat zij met de onderzoeksresultaten gaat doen. Daarbij kan de AFM informele (bijv. een waarschuwingsbrief of -gesprek) en formele handhavingsinstrumenten (bijv. een aanwijzing of boete) inzetten. Wanneer de toezichthoudende afdeling inderdaad een overtreding heeft geconstateerd en van oordeel is dat hiervoor een boete aangewezen is, dan wordt een zorgvuldig proces in gang gezet waarbij verschillende stappen worden doorlopen.6
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat de Europese Commissie weliswaar bezig is met regels, maar dat die niet per definitie het probleem oplossen, omdat die toezien op financiële instellingen met een vergunning, terwijl juist obscure brokers die vergunning niet hebben?
De Europese Commissie heeft als onderdeel van het Pakket retail beleggen voorgesteld om beleggingsondernemingen expliciet verantwoordelijk te maken voor de content van finfluencers waarmee zij samenwerken. Ik zet mij tijdens de lopende onderhandelingen over het Pakket retail beleggen in om dit voorstel te behouden. Ik ben het er mee eens dat deze maatregel geen oplossing biedt voor situaties waarin finfluencers de producten of diensten aanprijzen van financiële ondernemingen die geen vereiste vergunning hebben voor het aanbieden van deze producten of diensten. Toch denk ik wel dat deze maatregel consumenten extra gaat beschermen tegen ongewenste beïnvloeding door finfluencers. Door deze maatregel zullen beleggingsondernemingen namelijk naar verwachting selectiever zijn bij de keuze of ze een samenwerking aangaan met een finfluencer en zo ja, met welke influencer. Bovendien zullen zij waarschijnlijk (meer) maatregelen nemen om de kwaliteit van de content van finfluencers te waarborgen.
Om consumenten ook beter te beschermen tegen de ongewenste beïnvloeding van influencers die samenwerken met illegale beleggingsondernemingen ga ik mij, samen met de Minister van EZK, inzetten om finfluencers expliciet te verbieden om financiële producten of diensten aan te prijzen die worden aangeboden door financiële ondernemingen die hiervoor niet de vereiste vergunning hebben, door deze handelspraktijk in de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk. Een dergelijk verbod op EU-niveau geniet de sterke voorkeur omdat finfluencers internationaal actief zijn. Het aanprijzen van de producten of diensten van een financiële onderneming zonder vereiste vergunning valt mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van misleiding of een misleidende omissie. Ook is de handelspraktijk mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van de lijst in Bijlage I van de Richtlijn oneerlijke handelsprakijken, waarin de handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. Met deze explicitering wordt deze handelspraktijk onomstotelijk een oneerlijke handelspraktijk, wat kan bijdragen aan het tegengaan van deze onwenselijke praktijken. Op dit moment onderzoekt de Europese Commissie of de huidige consumentenwetgeving, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, voldoende aansluit bij dit digitale tijdperk (fitness check).7 De nieuwe Europese Commissie zal op basis van de resultaten van dit onderzoek besluiten of de Europese consumentenwetgeving daadwerkelijk wordt aangepast. Ik zal, samen met de Minister van EZK, de Europese Commissie vragen deze handelspraktijk onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk in een voorstel voor de herziening van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
Bent u het, dit alles overziend, ermee eens dat er wel degelijk een urgentie bestaat om met aanvullende maatregelen te komen, omdat de huidige regelgeving ontoereikend is, toezicht en handhaving vooralsnog niet leiden tot inperking van de praktijken van finfluencers en de voorgenomen Brusselse regelgeving naar verwachting geen concrete oplossing zal bieden?
Ik deel uw wens voor aanvullende stappen en daarom ga ik drie acties ondernemen. Voor toelichting op die acties verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Het bericht dat Unilever nog steeds tientallen miljoenen verdient aan Rusland |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondanks belofte verdient Unilever nog tientallen miljoenen aan Rusland»?1
Kunt u beoordelen of deze activiteiten, als de berichtgeving klopt, in strijd zijn met geldende sanctiemaatregelen?
Kunt u reageren op de bewering in het artikel dat «een fors deel van het geld ook door Nederland naar Londen [wordt] gesluisd»? Zo nee, waarom niet?
Hoe worden volksvertegenwoordigers volgens u geacht het sanctiebeleid te controleren, gezien u schreef in antwoord op eerdere vragen dat «Het kabinet doet echter geen uitspraken over individuele gevallen»?2 Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Als dit een schending van de sancties is, welke consequenties heeft dit dan voor Unilever? Indien dit geen schending van de sanctiemaatregelen is, kunt u dit toelichten?
Bent u, aangezien dit het tweede bericht in korte tijd is over mogelijke schendingen van sanctiemaatregelen, bereid een onderzoek uit te voeren naar de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de kamer bij te praten over de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de gemeente Soest Bingo heeft verboden en senioren daarom nu ‘geranium!’ roepen bij hun geliefde spel. |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeente Soest om de bingomiddag voor senioren te verbieden omdat dit in strijd zou zijn met de Wet op de Kansspelen?1
Vindt u het niet schandalig dat het enige uitje dat sommige ouderen hebben aan banden wordt gelegd?
Deelt u de mening dat er een groot verschil is tussen bingo en andere kansspelen, omdat bingo onschuldig is en het samenkomen centraal staat? Zo nee, waarom niet?
Beseft u zich dat met het verbieden van bingomiddagen de eenzaamheid onder ouderen kan toenemen?
Bent u bereid om de Wet op de Kansspelen en/of andere relevante wetgeving aan te passen, zodat ouderen gewoon kunnen blijven genieten van hun geliefde spel?
Het bericht opgeven soevereiniteit voor interne markt EU |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rutte zet deur open naar opgeven soevereiniteit voor interne markt EU»?1
Kunt u uitleggen welke specifieke aspecten van de Nederlandse soevereiniteit het kabinet bereid is op te geven voor de vervolmaking van de kapitaalmarktunie?
In hoeverre heeft deze positie concreet invloed op de autonomie en besluitvormingscapaciteit van Nederland en ook specifiek onze nationale instituties?
Zijn er alternatieve strategieën overwogen om de financiële markten te versterken en te verdiepen zonder het opgeven van nationale soevereiniteit en besluitvormingscapaciteiten? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze verzekert u dat Nederland niet ongewild garant komt te staan voor financiële verplichtingen van andere EU-lidstaten, of vast komt te zitten in EU-afspraken die niet in het nationale belang zijn en hoe betrekt u het parlement hierbij?
Het hoofdstuk 'Zo krijg je geld terug van DUO' in het boek DRUKS 2 |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het boek DRUKS 2?
Bent u bekend met het hoofdstuk «Zo krijg je geld terug van DUO», dat op de website van de auteur voor 20 euro besteld kan worden?
Klopt het dat sommige studiebegeleiders, studentendecanen of DUO-medewerkers in de veronderstelling zijn dat je geen beroep op de voorzieningen van DUO kunt doen nadat een studie is afgerond?
Klopt het dat het voor DUO volstaat indien een studiebegeleider of decaan in de toelichting bij «verzoek voorziening» schrijft: «vanwege structurele functiebeperkende omstandigheden, heeft de student studievertraging opgelopen/studie niet af kunnen maken»?
Klopt het dat in het geval van nieuwe feiten en omstandigheden (zoals een nieuw vastgestelde medische omstandigheid), ook lange tijd na het wel of niet afronden van een opleiding alsnog een voorziening bij DUO aangevraagd kan worden? Zo ja, welke criteria en termijnen gelden hiervoor? Hoe wordt voorkomen dat hier misbruik van wordt gemaakt?
Kunt u uiteenzetten hoeveel gebruik wordt gemaakt van de voorziening om de basisbeurs om te zetten in een gift en op basis van welke omstandigheden worden deze verzoeken gedaan? Zijn hierbij omstandigheden die evenredig veel voorkomen ten opzichte van andere omstandigheden?
Bent u het ermee eens dat iedereen die recht heeft op een tegemoetkoming deze moet kunnen krjigen, maar dat het onwenselijk is dat mensen publiekelijk worden opgeroepen zoveel mogelijk geld van DUO terug te krijgen? Waarom wel/niet?
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat iemand geld verdient aan het delen van tactieken om geld terug te krijgen van DUO? Waarom wel/niet?
Deelt u de mening dat de sterkste schouders de zwaarste lasten kunnen en zouden moeten dragen?1
Is dit naar uw mening nu het geval binnen de EU? Is dit het geval binnen Nederland?
Klopt het dat de superrijke 1% in Europa ongeveer de helft van al het vermogen bezit? Hoeveel bezit de top 10%? Hoeveel bezit de onderste 50%? Hoe is deze zelfde verhouding in Nederland?
Wat zijn de verschuivingen geweest in het vermogensaandeel van deze groepen over de afgelopen tien jaar?
Wat is statutaire en effectieve belastingdruk voor deze vermogensgroepen?
Vindt u het onderscheid hierin rechtvaardig? Gaat u hier iets aan doen?
Hoeveel belastinginkomsten missen we elk jaar en elk uur in Nederland doordat de superrijken lager belast worden en/of makkelijker belastingen kunnen ontwijken? Hoeveel is dit voor de EU als geheel?
Was u hier al van op de hoogte vóór deze publicatie door Oxfam?
Waar komt dit precies door? Kunt u een overzicht geven van de (fiscale) regelingen, belastingtarieven, en overige zaken die dit veroorzaken?
Hoeveel geld zou het opleveren als superrijke individuen procentueel ten minste evenveel belasting betalen als de armste helft van Nederland?
Hoeveel zou het opleveren als het tarief voor de winstbelasting ten minste evenveel zou zijn als dat van de belasting op arbeid?
Hoeveel zou het grofweg kosten om armoede volledig te verhelpen in Nederland? Bijvoorbeeld door een verhoging van het minimumloon, eventueel in combinatie met andere maatregelen?
Hoe reflecteert u op deze kosten in het licht van de opbrengsten van het eerlijker belasten van de allerrijksten?
Hoe reageert u op de constatering dat zeven op de tien mensen het ermee eens zijn dat de superrijken niet slechts hetzelfde, maar juist meer belast zouden moeten worden om armoede op te lossen en ongelijkheid tegen te gaan?
Ondersteunt u de oproep voor een Europese vermogensbelasting voor superrijken?
Deelt u de mening dat, los van ieders standpunt over het meer, gelijk of minder belasten van bepaalde vermogensgroepen, het ten minste van belang is volledig zicht te hebben op de verhoudingen in de vermogensverdeling om te komen tot goed beleid?
Deelt u de mening van bijvoorbeeld Oxfam, maar ook het IBO Vermogensverdeling dat informatie over de omvang van vermogensongelijkheid en bijbehorende belastingongelijkheid nog onvoldoende is? Wat gaat u hieraan doen?
Wat gaat u doen om een vermogensregister in het leven te roepen zodat er preciezer inzicht komt over de schaal van vermogensongelijkheid?
Welke mogelijkheden ziet u om op EU-niveau te werken aan een vermogensregister?
De ‘Stichting Plant een Olijfboom’ |
|
Marjolein Faber (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Elmar Vlottes (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Woede om steun Hamas door hulporganisatie Plant een Olijfboom: «ze juichen om slachting Israëli’s»»?1
Bent u het met de stelling eens dat het te walgelijk voor woorden is om de terroristische aanslag van 7 oktober te verheerlijken?
Deelt u de mening dat hierbij aangezet wordt tot geweld als bedoeld in artikel 137d Wetboek van Strafrecht? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Bent u bekend met het feit dat deze stichting een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status heeft?
Gezien de feiten dat de overheid van een stichting met ANBI-status verlangt dat die een doelstelling heeft bestaande uit een visie en een missie en de visie van de betreffende stichting luidt: Stichting Plant een Olijfboom werkt voor rechtvaardige vrede met gelijkwaardigheid voor alle burgers, inclusief recht op terugkeer voor Palestijnse vluchtelingen; hoe verhouden de uitlatingen die namens Stichting «Plant een Olijfboom» zijn gedaan zich tot de visie van deze Stichting in relatie tot de ANBI-status?
Gezien de feiten dat één van de voorwaarden is dat er per jaar een financiële verantwoording wordt gepubliceerd en wij deze op de website van de stichting niet hebben aangetroffen evenals een verslag van de uitgeoefende activiteiten in 2023 en het enige verslag dat te raadplegen is, een verslag is uit 2022 over de activiteiten van de stichting; deelt u de mening dat de stichting daarmee niet voldoet aan de voorwaarden voor het hebben van een ANBI-status? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de PVV dat het «juichen om slachting Israëli’s» helemaal niets te maken heeft met het dienen van het algemeen nut? Bent u dan ook bereid de ANBI-status per direct in te trekken?
Bent u tevens bereid de FIOD opdracht te geven een onderzoek te starten naar de 900.000 euro liquide middelen van deze stichting, de oorsprong van deze geldstromen en de financiële verantwoording zoals verplicht voor hun ANBI-status?
Bent u het de PVV eens dat mocht blijken dat deze stichting geld heeft overgemaakt aan Hamas of aan Hamas gelieerde organisaties dat deze Stichting dan direct verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit met voorwaarden voor algemeen nut investeringen en het toezicht op algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Besluit met voorwaarden voor algemeen nut investeringen door ANBI’s (nr. 8860) van 2 april 2024?
Deelt u dat het toestaan van investeringen door (grotendeels) fiscaal vrijgestelde ANBI’s, waarbij winst weliswaar geen oogmerk maar wel een resultaat mag zijn, een inherent risico op misbruik of oneigenlijk gebruik kent?
Zo ja, welke mogelijke risico’s ten aanzien van misbruik of oneigenlijk gebruik brengt het genomen besluit met zich mee?
Welke stappen heeft u gezet om deze mogelijke risico’s weg te nemen of te verkleinen in het voorliggende besluit?
Verwacht u dat dit besluit zal leiden tot een toename van afbakenings- of definitiekwesties, zoals of de investering het «primaire doel» heeft voordeel te behalen? Zo ja, hoe is de Belastingdienst hier op voorbereid?
Verwacht u een toename van investeringen die (deels) door ANBI’s worden gedaan als gevolg van dit besluit?
In welke mate is hierin ook sprake van investeringen die door investeringen die (deels) door ANBI’s gedaan zullen worden en zonder het besluit ook gedaan zouden zijn door niet fiscaal-vrijgestelde instellingen?
Bent u voornemens om, mede gezien de uitbreiding of verduidelijking van de mogelijkheden voor het doen van investeringen door de fiscaal vrijgestelde ANBI als gevolg van dit besluit, de handhaving op naleving door ANBI’s te intensiveren? Zo ja, op welke manier gaat u dit aanpakken?
Kunt u schetsen wat de meest voorkomende manieren van misbruik of oneigenlijk van ANBI’s zijn? Welke verdere stappen gaat u concreet zetten om misbruik tegen te gaan?
Kunt u aangeven op welke manier er tot dusver invulling is gegeven aan de aanbevelingen in het advies uit het Rapport Toezicht op Algemeen Nut?
Is met de recent gepubliceerde evaluatie van de giftenaftrek eveneens de voorgenomen evaluatie van de ANBI-regeling afgedaan? Zo nee, op welke termijn wordt deze evaluatie gepubliceerd?
Belastingontwijking door de rijkste vrouw van Nederland |
|
Jimmy Dijk (SP), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Charlene de Carvalho-Heineken, «the queen of beer», betaalt liefst geen belasting» (NRC, 4 april 2024)1?
Wat is uw morele oordeel over het feit dat de rijkste Nederlanders door middel van fiscale trucs belasting blijven ontwijken waardoor de rekening op het bord komt te liggen van de rest van de samenleving?
Kunt u uitleggen hoe de winst van een bedrijf bij een aandeelhouder terecht kan komen als onbelaste kapitaalterugbetalingen, en welke eigendomsstructuren en transacties daarvoor nodig zijn?
Welke rol spelen artikel 4.13, eerste lid, onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) hierin?
Ben u het ermee eens dat een dergelijke constructie weliswaar in lijn kan zijn met de letter van de wet, maar niet met de geest van de wet, specifiek de aanpassingen in de laatste jaren, en dat deze daarmee onwenselijk is?
Klopt het dat in het (ingetrokken) wetsvoorstel Wet Bronbelasting 2020 door het kabinet destijds is betoogd dat «het naar de mening van het kabinet niet bij het karakter van de bronbelasting past om, voor zover er zuivere winst is, de mogelijkheid tot onbelaste teruggaaf van nominaal op aandelen gestort kapitaal zoals nu geldt voor de Wet DB 1965 te continueren»?
Klopt het dat deze aanpassing in de vervangende wet Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden niet meer was opgenomen?
Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre er een toename is van de beschreven route in het artikel sinds de invoering van de aangescherpte antimisbruikregels voor dividendbetalingen op 1 januari 2024?
Kunt u toelichten welke maatregelen genomen kunnen worden om dergelijke constructies onmogelijk te maken (inclusief budgettaire gevolgen)?
Zijn er voor zover u weet nog andere constructies mogelijk om de dividendbelasting te ontwijken via kapitaalterugbetalingen of bestaande vrijstellingen, zoals de deelnemingsvrijstelling? Zo ja, kunt u die constructies toelichten?
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de 5%-norm in de deelnemingsvrijstelling wordt verhoogd naar 10%? Welk percentage hanteren andere (vergelijkbare) landen?
Op welke manier monitort de Belastingdienst het gebruik van nieuwe ontwijkingsroutes na nieuwe wetgeving?
Zijn er in het verleden afspraken gemaakt door de Belastingdienst over het niet betalen van successierecht, zoals beschreven in het NRC-artikel van 4 januari 20022?
Bent u het ermee eens dat het tegengaan van belastingontwijking eenvoudiger is als voldoende informatie over de kapitaalstromen tussen bedrijven openbaar is?
Hoe beoordeelt u het feit dat voor brievenbusmaatschappijen met een zeer groot balanstotaal de mogelijkheid bestaat om slechts een zeer beperkte balans openbaar te maken, omdat zij ondanks hun balanstotaal (van soms meerdere miljarden) geclassificeerd worden als «micro»-bedrijven?
Wanneer is de laatste keer dat de werking van deze verplichtingen is geëvalueerd? Hoe vergelijkt deze praktijk zich tot andere landen (zoals Luxemburg)?
Kunt u schetsen aan welke voorwaarden een bedrijf moet voldoen om als micro-onderneming gekenmerkt te worden?
Welke oplossing ziet u om dit soort bedrijven toch transparant te laten rapporteren?
De ramingen en realisaties van het EMU-saldo |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheidstekort 2023 uitgekomen op 0,3 procent bbp»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het CBS stelt in het bericht het EMU-saldo 2023 vast op -0,3 procent bbp. Dit is een verbetering ten opzichte van de verwachting van het kabinet bij Najaarsnota 2023 van –1,8 procent bbp. Op 25 maart is Uw kamer middels een brief2 geïnformeerd over de oorzaken van het verschil tussen de raming van het Ministerie van Financiën bij Najaarsnota en het realisatiecijfer van het CBS. Daarnaast zal in het Financieel Jaarverslag Rijk nader ingegaan worden op het verschil tussen de raming bij Miljoenennota 2023 en het FJR 2023.
Klopt het, zoals de studiegroep begrotingsruimte stelt, dat het EMU-saldo op basis van cijfers van het Ministerie van Financiën de laatste 15 jaar gemiddeld 0,7 procentpunt van het bruto binnenlands product (bbp) structureel te hoog werd ingeschat?
De onafhankelijke Beleidsdoorlichting voor de 17e Studiegroep Begrotingsruimte concludeert dat in de afgelopen 15 jaar de realisatie van het EMU-saldo gemiddeld 0,7 procentpunt positiever uitviel dan de raming in de Miljoenennota voorafgaand aan het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). Ten opzichte van de stand ontwerpbegroting is het ramingsverschil overigens nihil. Deze analyses zijn ook afhankelijk van de jaren die je erin betrekt. Hierbij valt op te merken dat tussen de laatste Miljoenennota in het begrotingsjaar zelf en de realisatie normaliter weinig nieuwe beleidsmatige aanpassingen worden verwacht, Het ramingsverschil tussen deze twee begrotingsmomenten wordt daarmee voornamelijk veroorzaakt door autonome ontwikkelingen. Wel is het zo dat eerdere inschattingen van beleidsmatige effecten doorwerken in de realisaties. Dat effect valt echter niet los te knippen.
De beleidsdoorlichting noemt ook een aantal redenen waarom het saldo in recente jaren in het bijzonder is meegevallen, zoals de krappe arbeidsmarkt, de ambitieuze plannen uit het coalitieakkoord en een positievere economische ontwikkeling dan verwacht, zoals het herstel vanuit de coronacrisis. Volgens de beleidsdoorlichting is in 11 van de 15 geanalyseerde jaren het EMU-saldo te negatief ingeschat; dit geldt zowel bij de ontwerpbegroting als bij de Miljoenennota voor het lopende jaar.
Kunt u een overzicht maken van de ramingsafwijking per jaar? Kunt u daarbij per jaar aangeven hoe groot de afwijking met de uiteindelijke realisatie was ten opzichte van de Miljoenennota, Voorjaarsnota én de Najaarsnota over hetzelfde begrotingsjaar?
Kunt u een kwalitatieve inschatting geven hoe de ramingsafwijking zich de komende jaren naar verwachting gaat ontwikkelen? Wilt u in uw antwoord in ieder geval opsplitsen in een deel over een inschatting van de uitgaven (plafondrelevant en niet-plafondrelevant), van de inkomsten, kastranscorrecties, het saldo van decentrale overheden en het noemereffect?
Het uitgangspunt voor de ramingen van het EMU-saldo is realistisch ramen, wat inhoudt dat er op voorhand geen sprake is van een ramingsafwijking. Tegelijkertijd zijn alle ramingen vanzelfsprekend omgeven door onzekerheid. De saldoraming bestaat uit een aantal elementen: de geraamde uitgaven op de verschillende begrotingshoofdstukken, de inkomstenraming van Financiën op basis van een econometrisch model en het saldo van decentrale overheden op basis van een lopend gemiddelde van het CBS. In de Voorjaarsnota is een toelichting opgenomen op de saldoraming van Financiën met toelichting op de recente ontwikkeling van de verschillende onderdelen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2 van de Voorjaarsnota 2024.
Welke ramingsafwijking kennen de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) in de afgelopen 15 jaar? Kunt u daarvan een overzicht maken?
Een overzicht van de ramingsverschillen per jaar is opgenomen in bijlage 1. De gemiddelde ramingsafwijking van het CPB tussen de stand bij de laatste Miljoenennota ten opzichte van de realisatiecijfers in het FJR is 0,7%. De gemiddelde afwijking van de raming van het CPB bij de ontwerpbegroting (Miljoenennota) ten opzichte van de realisatiecijfers van het CBS in het FJR in de afgelopen 15 jaar is -0,1%. De gemiddelde afwijking in de raming van het CPB en die van het kabinet liggen daarmee heel dicht bij elkaar.
Hoe lang kunnen we onderuitputting verwachten en voor hoe lang en voor welk bedrag staat dit nu in de raming van het Ministerie van Financiën en die van het CPB?
Gedeeltelijk is onderuitputting een jaarlijks terugkerend fenomeen. Via de begroting vragen departementen goedkeuring van het parlement voor een maximum aan uitgaven. Omwille van de rechtmatigheid mogen de uitgaven niet hoger zijn dan dit maximum, maar wel lager. Enige mate van onderuitputting is dus inherent aan de Nederlandse begrotingssystematiek. Op deze jaarlijkse onderuitputting wordt geanticipeerd door departementen de mogelijkheid te geven via de zogenoemde eindejaarsmarge maximaal 1% van de niet-bestede middelen op hun begroting mee te nemen naar het volgend jaar. Hier tegenover staat de zogenoemde in=uit-taakstelling. Om te voorkomen dat het uitgavenplafond wordt overschreden als gevolg van de eindejaarsmarge, wordt tegelijkertijd een even grote taakstelling ingeboekt voor het volgende jaar. De in=uit-taakstelling is dit jaar 4,9 miljard euro en daarmee historisch hoog. Naast de reguliere 1% eindejaarsmarge geldt voor investeringsmiddelen een 100% eindejaarsmarge. Dit betekent dat alle onderuitputting op deze investeringsmiddelen meegenomen mag worden naar volgende jaren. Voorbeelden hiervan zijn middelen uit het Defensiematerieelfonds, het Mobiliteitsfonds en het Klimaatfonds. Van de totale in=uittaakstelling betreft 2,8 miljard onderuitputting op de investeringsmiddelen.
De afgelopen jaren zien we een stijgende trend in de hoogte van de onderuitputting. Om hierop in te spelen, heeft het kabinet op eerdere momenten besloten om aanvullende onderuitputting in te boeken in de begroting van 2024 en 2025. De huidige begroting houdt voor 2024 rekening met 3,6 miljard euro aanvullende onderuitputting en voor 2025 met 2,3 miljard euro. Zie voor meer toelichting hierop paragraaf 4.1 van de Voorjaarsnota. In totaal moet dit jaar 8,5 miljard euro aan onderuitputting optreden om de aanvullende onderuitputting en in=uittaakstelling geheel in te kunnen vullen. Het deel wat aan het eind van het jaar niet ingevuld wordt, leidt tot saldoverslechtering ten opzichte van de raming.
Het inboeken van aanvullende onderuitputting heeft niet de voorkeur. Het is beter om budgetten op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting met concrete maatregelen in de begroting te zetten. Ook de Kamer verzoekt via de motie Flach en Grinwis om stappen te nemen om de mate van onderuitputting te verminderen. In de Voorjaarsnota 2024 is daarom door middel van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Dit heeft geresulteerd in 5,2 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2024 en 4,1 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2025. Samen met het totaal aan ingeboekte onderuitputting gaat de begroting in 2024 daarmee uit van 13,7 miljard euro verwachte onderuitputting en in 2025 11,3 miljard euro ten opzichte van de stand Miljoenennota.
Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet ook inschattingen voor zowel de uitgaven als de inkomsten. Het CPB verwacht dat een aantal uitgaven niet of pas later tot besteding komen dan op dit moment in de begroting staat. Dit komt onder andere door de combinatie van een krappe arbeidsmarkt en een expansief begrotingsbeleid. Het CPB verwacht vertraging bij onder andere de investeringen in defensie en infrastructuur. Ook boekt het CPB algemene onderuitputting in. Deze wordt niet verder aan specifieke posten toebedeeld en loopt geleidelijk af na 2024 omdat de arbeidsmarkt minder krap wordt en er meer tijd is voor het uitwerken en uitvoeren van plannen. Het CPB maakt geen onderscheid tussen onderuitputting en kasschuiven. Daarom is niet één-op-één een vergelijking te maken tussen de onderuitputting van het CPB en de onderuitputting in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Op vrijdag 26 april publiceert het CPB een ex ante doorrekening van de Voorjaarsnota waarin ook is terug te vinden met hoe veel onderuitputting zij rekening houdt voor 2024 en verder.
Kunt u nader toelichten welke meevallers er in 2023 in totaal waren en in 2024 verwacht worden aan zowel de uitgavenkant als aan de inkomstenkant?
Het Financieel Jaarverslag van het Rijk, dat op Verantwoordingsdag wordt aangeboden aan uw Kamer, bevat een compleet overzicht van alle ontwikkelingen in 2023 ten opzichte van de raming bij Miljoenennota 2023. Dit betreft niet alleen mee- en tegenvallers, maar ook nieuw beleid en onderuitputting. In de brief over de realisatie van het CBS over 2023 is reeds een aantal redenen benoemd voor het meevallende beeld ten opzichte van Najaarsnota. Het ging dan om de doorwerking van in het bijzonder om het feit dat directeur-grootaandeelhouders geanticipeerd hebben op de tariefsverhoging in box 2 die per 2024 ingaat. Eind 2023 is extra dividend uitgekeerd om deze tariefsverhoging voor te zijn. Door dit anticipatie-effect heeft de staat beoogde toekomstige inkomsten al in 2023 ontvangen. Daarnaast is (beperkte) aanvullende onderuitputting opgetreden en was er sprake van meevallers bij decentrale overheden.
In de Voorjaarsnota 2024 zijn de meevallers verwerkt die tot het moment van verzending van de Voorjaarsnota aan uw kamer hebben plaatsgevonden. Een aantal grote meevallers volgt uit lagere corona-uitgaven, de meevallers bij de uitvoeringsinformatie van VWS, SZW en OCW en lagere SDE-uitgaven. Daarnaast is de inkomstenraming in de Voorjaarsnota aangepast voor actuele inzichten in het economisch beeld, zoals geraamd door het CPB. Voor een integraal overzicht van alle mutaties op de begroting ten opzichte van de Miljoenennota verwijs ik u graag naar de Voorjaarsnota. De Bijlage Verticale Toelichting in de Voorjaarsnota geeft per begroting de verwachte meevallers op de uitgaven weer.
Deelt u de opvatting dat een raming met een kleine afwijking ten opzichte van de realisatie in principe het voeren van begrotingsbeleid ten goede komt?
Het streven is altijd een zo nauwkeurig mogelijke raming te gebruiken. Zoals staat toegelicht in de Voorjaarsnota, is de raming van het EMU-saldo door Financiën opgebouwd uit de uitgavenraming zoals opgenomen in de begroting en een zo actueel mogelijke raming van belastinginkomsten. Tussen raming en realisatie kan echter veel gebeuren, zowel door externe factoren als door nieuw beleid. De afgelopen jaren waren de afwijkingen bijzonder groot, onder andere als gevolg van de corona- en energiecrisis en de beleidsreactie daarop. Juist omdat het EMU-saldo volatiel is en daardoor moeilijk te ramen, wordt vanuit het trendmatig begrotingsbeleid gestuurd op een uitgavenplafond en een inkomstenkader. Dat betekent dat economische realisaties altijd zullen afwijken van economische ramingen.
Niettemin kan ook het EMU-saldo een relevante sturingsvariabele zijn, bijvoorbeeld als de grenzen van de Europese regels in zicht komen. Om ervoor te zorgen dat de EMU-saldoramingen zo realistisch mogelijk zijn, herijkt Financiën periodiek zijn inkomstenraming. Gezien de historisch hoge onderuitputting en kasschuiven aan de uitgavenkant van de begroting heeft het kabinet bij Voorjaarsnota stappen gezet om uitgaven in een realistischer kasritme te zetten. Dit verdient ook de komende tijd aandacht, omdat de krappe arbeidsmarkt de komende tijd een relevante factor zal blijven.
Deelt u de opvatting dat door grote afwijkingen en/of een gemiddelde overschatting van een dreigend tekort het begrotingsbeleid structureel te conservatief wordt ingestoken?
Het EMU-saldo is in recente jaren vaak positiever uitgevallen dan verwacht. Er is echter geen directe link met het begrotingsbeleid. Zoals bij het antwoord op vraag 8 is opgemerkt, zijn in het trendmatig begrotingsbeleid het uitgavenplafond en het inkomstenkader de sturingsinstrumenten. De beleidsdoorlichting geeft aan dat als er sprake is van structurele onderuitputting, dit aanleiding kan zijn om de raming in het volgende voorjaar aan te passen via kasschuiven. Dit leidt tot extra ruimte onder het uitgavenplafond wat ingezet kan worden voor andere (begrotings)doeleinden.
Het kan echter ook voorkomen dat aanvullende maatregelen – bovenop het handhaven van de kaders- nodig zijn. Dit was het geval na de financiële crisis toen de normen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) werden overschreden. Begrotingsinspanningen op basis van het SGP worden vastgesteld op basis van berekeningen van de Europese Commissie. Lidstaten zijn verplicht om deze maatregelen op te volgen en mogen niet anticiperen op een beter dan verwachte uitkomst. Het is bovendien niet exact te kwantificeren hoe het saldo zou zijn uitgevallen zonder maatregelen, omdat de maatregelen zelf ook een uitwerking hebben op de economie en financiële stabiliteit.
Kunt u aangeven in welk van de afgelopen 15 jaar de overschatting van een dreigend tekort tot extra bezuinigingen heeft geleid, die -gebaseerd op realisatiecijfers van die jaren- achteraf niet echt nodig bleken te zijn? Kan dit ook gekwantificeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden en/of aanknopingspunten zijn er om de ramingen – en specifiek die voor het tekort – te verbeteren?
De raming van het EMU-saldo bestaat uit de optelsom van de onderliggende ramingen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Voor de inkomsten geldt dat deze ook afhankelijk zijn van beleidskeuzes, maar in belangrijke mate bepaald worden door de economische ontwikkeling. Het kabinet beoogt een zo actueel mogelijke raming op te stellen door deze meerdere keren per jaar bij te stellen. Om de raming zo trefzeker mogelijk te laten zijn, wordt gebruik gemaakt van drie informatiebronnen. Ten eerste de meest recente economische inzichten, zoals onafhankelijk geraamd door het CPB. De relatie tussen belastingontvangsten en de economie is bepaald op basis van econometrische schatting per belastingsoort, die periodiek wordt herijkt om deze actueel te houden. Ten tweede de geraamde effecten van beleidswijzigingen. De budgettaire effecten van verandering in wet- en regelgeving raamt het kabinet zo goed mogelijk, en worden getoetst door het CPB op redelijkheid, neutraliteit, en onzekerheid. Tot slot maakt het kabinet gebruik van de laatste inzichten in feitelijke kasontvangsten en het uitvoeringsproces bij de Belastingdienst. Deze inzichten uit de ontvangsten kunnen aanleiding geven om de raming bij te stellen. Alle drie de bronnen voor de raming van de belastingontvangsten kennen onzekerheid, dit is inherent aan het open-einde karakter van belastingheffing. Het kabinet maakt daarom zo transparant mogelijk hoe de raming tot stand komt, door deze uitgebreid toe te lichten in bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota.
De raming van de uitgaven bestaat uit de som van de verschillende begrotingen. De afgelopen jaren was de onderuitputting op de begrotingen historisch hoog. Er is daarmee duidelijk een aanknopingspunt om deze ramingen te verbeteren. In de Voorjaarsnota is een stap gezet in het realistischer maken van de kasritmes, maar ook in de volgende budgettaire nota’s en onder nieuw kabinet zal scherp gekeken moeten worden naar het evenwicht tussen enerzijds de politieke ambities en anderzijds de grenzen van de uitvoeringscapaciteit, bijvoorbeeld door de krapte op de arbeidsmarkt.
Het EMU-saldo bevat ook het EMU-saldo van de decentrale overheden. Deze voeren hun eigen boekhouding, waardoor Financiën niet beschikt over de gegevens voor een gedetailleerde raming. Financiën baseert de raming van het saldo decentrale overheden op een lopend gemiddelde van CBS-realisaties.
Hoe duidt u de zeer omvangrijke ramingsafwijking van het begrotingssaldo uit 2023 in het kader van het advies van de studiegroep begrotingsruimte om het tekort te reduceren?
Het is niet aan de Minister van Financiën om zich uit te spreken over het onafhankelijke advies van de studiegroep begrotingsruimte.
Deelt u de opvatting dat het structureel overschatten tot verkeerde beleidskeuzes kan leiden, waardoor onnodige bezuinigingen plaats zouden kunnen vinden en/of het draagvlak voor het begrotingsbeleid wordt ondermijnd, omdat de indruk post kan vatten dat er stelslematig te conservatie wordt begroot?
Een realistische begroting is een begroting waarin maatregelen zijn opgenomen die ook daadwerkelijk zoveel mogelijk worden gerealiseerd met het bijbehorende budgettaire effect. Dat geeft zekerheid aan burgers en bedrijven en sterkt de geloofwaardigheid en doelmatigheid van beleid. Daarbij vormt een realistische begroting de basis van het begrotingsbeleid. Vanuit het trendmatig begrotingsbeleid wordt gestuurd op kaders voor de inkomsten en de uitgaven die bij de start van een kabinetsperiode worden vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat er gestuurd wordt op een volatiel EMU-saldo dat onderhevig is aan beleidsmatige en macro-economische ontwikkelingen. Zie het antwoord bij vraag 8 voor een verdere toelichting over trendmatig begrotingsbeleid in relatie tot het EMU-saldo.
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval naar buiten brengen voordat de Voorjaarsnota naar de Kamer wordt verzonden?
De beantwoording is binnen de termijn van 3 weken naar Uw kamer verzonden. Het was echter niet mogelijk om de verzending ook voor de Voorjaarsnota te laten plaatsvinden omdat deze vervroegd is uitgebracht op verzoek van de informateurs.
De fraudezaak betreffende het Europees coronaherstelfonds |
|
Eddy van Hijum (CDA), Isa Kahraman (NSC) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het BNR-artikel «Mega-diefstal Europees coronaherstelfonds: «Lijkt op een Netflix-scenario»» d.d. 4 april 2024?1
Ja. Daarnaast wijs ik graag op het persbericht van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) over deze casus2 en op het aanvullende persbericht dat het EOM op 12 april gepubliceerd heeft over de omvang van HVF-middelen betrokken bij het vermoede fraudegeval in Italië.3 Daarin licht het EOM toe dat het onderzoek naar mogelijke fraude ter hoogte van 600 miljoen euro voor een deel middelen uit de HVF betreft. Het EOM doet geen uitspraak over welk deel HVF-middelen betreft. Op 12 april heeft het lid Heinen (VVD) ook vragen gesteld over een nieuwsbericht over deze casus, alsmede een nieuwsbericht over een andere casus waarin mogelijke fraude met HVF-middelen wordt onderzocht (2024Z06435).
Bent u op de hoogte van de grote hoeveelheid fraudezaken met betrekking tot het coronaherstelfonds?
De nieuwsberichten en jaarverslagen van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) geven inzicht in de onderzoeken naar fraude met middelen uit de HVF en andere EU-fondsen.4, 5 Het EOM heeft volgens zijn jaarverslag in 2023 1371 nieuwe onderzoeken geopend en had op 31 december 2023 1927 actieve onderzoeken lopen.6 Daarvan hadden 319 onderzoeken betrekking op landbouwmiddelen, 313 onderzoeken op cohesiemiddelen en 233 onderzoeken op HVF-middelen. Op basis van deze informatie kan het kabinet op dit moment niet vaststellen hoe de hoeveelheid fraude en de effectiviteit van de fraudebestrijding bij het HVF zich verhoudt tot die bij andere EU-fondsen. OLAF geeft in zijn meest recente jaarverslag aan dat het in 2022 256 onderzoeken heeft afgerond, heeft voorkomen dat 197,9 miljoen euro onterecht zou worden uitgegeven en heeft aanbevolen om 426,8 miljoen euro terug te vorderen voor de EU-begroting. In dit jaarverslag wordt echter niet specifiek ingegaan op fraude met de HVF.
Kunt u toelichten wat de huidige maatregelen zijn tegen fraude en waarom deze maatregelen niet voldoende zijn geweest om fraude te voorkomen?
Op grond van de HVF-verordening zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenverstrengeling.7 Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. In de HVF-verordening is daarnaast vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten.
Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen.
Naast de controlesystemen van lidstaten zelf voert de Commissie haar eigen controlestrategie uit. Deze controles hebben tot doel de Commissie de zekerheid te bieden dat de controlesystemen van de lidstaten fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering kunnen voorkomen, opsporen en corrigeren. Daarnaast is ook van belang dat lidstaten op grond van de HVF-verordening verplicht zijn om de Europese Commissie, Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de ERK en het EOM toestemming te verlenen voor de uitoefening van hun rechten, en vergelijkbare verplichtingen op te leggen aan alle eindontvangers van middelen. OLAF heeft de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie, belangenconflicten of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
Deze controlesystemen zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. Nederland hecht veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en verwelkomt het optreden van de relevante autoriteiten om de vermoede misstanden te onderzoeken en waar nodig recht te zetten.
In het laatst beschikbare jaarverslag8 van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie uit juli 2023 geeft de Commissie uitleg over de auditstrategie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten en legt daarbij uit welke goede praktijken zijn geïdentificeerd en wat de belangrijkste problemen waren die zijn aangetroffen. Op basis van de audits doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten, die ermee hebben ingestemd om deze aanbevelingen binnen een vooropgestelde termijn uit te voeren om de problemen op te lossen. Ik verwacht dat de Europese Commissie in het eerstvolgende jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie aanvullend inzicht zal kunnen geven in de ontwikkeling van de fraudebestrijding bij de uitvoering van de HVF.
Kunt u toelichten wat het inhoudt als een lidstaat onder verscherpt toezicht staat en welke maatregelen er binnen dit kader van verscherpt toezicht worden getroffen om fraude te bestrijden?
Het BNR-bericht waar in vraag 1 aan wordt gerefereerd maakt melding van een scherper toezicht op Italië vanwege eerdere fraudegevallen. Een scherper of verscherpt toezicht heeft geen officiële status binnen de werkzaamheden van het EOM en OLAF, noch binnen de HVF-verordening. Het is aan deze instanties om te bepalen welke vorm van toezicht gepast is voor bepaalde lidstaten en programma’s.
Kunt u aangeven wat, naar aanleiding van deze recente fraudezaak, de gevolgen zijn voor de toekomstige steun vanuit het herstelfonds voor Italië en andere landen die onder verscherpt toezicht staan?
Op dit moment zijn er geen gevolgen voor toekomstige uitbetalingen aan Italië als gevolg van het vermoede fraudegeval.
De relevante autoriteiten onderzoeken momenteel of, en in welke mate, sprake is geweest van fraude. Op basis van de uitkomst van dat onderzoek en de stappen die daar mogelijk op volgen is het vervolgens aan de betreffende autoriteiten om verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terug te vorderen.
Lidstaten worden geacht maatregelen te treffen om vastgestelde fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden, recht te zetten. Indien een lidstaat hierin verzaakt heeft de Europese Commissie op grond van de HVF-verordening het recht om de financiële steun uit de HVF verhoudingsgewijs te verminderen en het verschuldigde bedrag terug te vorderen of te verzoeken om vervroegde terugbetaling van een lening. Vanzelfsprekend is het kabinet van mening dat indien deze situatie zich voordoet de Europese Commissie gebruik moet maken van dit recht.
Kunt u aangeven hoe de Europese Unie de verantwoordelijkheid om fraude te voorkomen neemt en wat nu, naar aanleiding van de constatering van 200 fraudezaken, de strategie is om verdere fraude met Europese fondsen te voorkomen?
De verschillende maatregelen die worden genomen om fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn beschreven in het antwoord op vraag 3. Zij hebben hun basis in de HVF-verordening, het Financieel Reglement en de bestaande wetgeving die de rechten van het EOM, OLAF en de ERK beschrijft. De nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord. Zoals in het antwoord op vraag 3 ook aangegeven brengt de Europese Commissie jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude. Dat verslag gaat in op zowel de maatregelen op EU niveau als in de lidstaten, op de bestrijding van onregelmatigheden, fraude, corruptie en belangenconflicten en op manieren om het fraudebestrijdingsbeleid te versterken. De ontwikkelingen in het onderzoek naar fraudezaken bij de HVF en andere fondsen door bijvoorbeeld OLAF en het EOM zijn vanzelfsprekend belangrijke ingrediënten van deze jaarlijkse verslagen. Het betreffende verslag over het jaar 2023 moet nog verschijnen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er worden genomen om fraude met Nederlandse steunmaatregelen te voorkomen? In hoeverre is, of wordt, het toezicht daarop versterkt naar aanleiding van de fraudezaken bij andere lidstaten?
Zoals toegelicht bij vraag 3, verplicht de HVF-verordening lidstaten om een robuust nationaal controle- en auditsysteem op te zetten om dubbele financiering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen bij de besteding van HVF-middelen. De Rijksoverheid heeft ten algemene veel maatregelen genomen om rechtmatig gebruik van middelen te garanderen, bijvoorbeeld met klokkenluidersregelingen, verklaringen omtrent gedrag (VOG), het vier-ogenprincipe, en subsidieaanvraagcontroles. Voor het Nederlandse Herstel en Veerkrachtplan (HVP) specifiek worden alle financieringsstromen in kaart gebracht tot aan het niveau van de eindontvanger of eindbegunstigde.
Het audit- en controlesysteem van het Nederlandse HVP steunt op het «three lines of defence»-model. De eerstelijnscontrole wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke beleidsdirecties van de betrokken departementen. De tweedelijnscontrole wordt uitgevoerd door de FEZ-directies van de betrokken departementen. De derdelijns controle wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). De ADR stelt als laatste controlelijn een samenvatting van audits op, die bij de indiening van een betaalverzoek wordt aangeleverd bij de Europese Commissie. Indien bij deze getrapte controles onrechtmatigheden worden ontdekt, dienen corrigerende maatregelen doorgevoerd te worden. Voorbeelden daarvan zijn het maken van een melding bij het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), meldingen aan het EOM of het terugvorderen van de toegekende middelen. Ook de Europese Rekenkamer (ERK) zal in een later stadium een audit uitvoeren op (onderdelen van) het Nederlandse HVP.
Door de implementatie van de vereiste audit- en controlesystemen, kunnen situaties van mogelijke fraude worden gedetecteerd. Het kabinet vertrouwt erop dat de bovengenoemde maatregelen voldoende robuust zijn om fraude met Nederlandse steunmaatregelen zo veel mogelijk te voorkomen en als toch fraude voorkomt deze op te sporen en te corrigeren.
Kunt u aangeven hoe de Europese Commissie het draagvlak bij Europese Landen, die net als Nederland grote netto betalers zijn, gaat behouden als gelden uit dit fonds niet ordentelijk worden besteed?
Nederland en de Europese Commissie hechten veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en Nederland zal dit ook blijven uitdragen. Een correcte besteding is essentieel voor het behoud van draagvlak in alle lidstaten. Ik reken erop dat de Europese Commissie de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft om fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren ten volle zal benutten. De Europese Commissie speelt daarbij een rol in het samenspel met de nationale autoriteiten, de Europese Rekenkamer, OLAF en het EOM. De recente nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
De lobby van grote familiebedrijven om de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) te verruimen |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Is het u bekend dat lid Idsinga, naar aanleiding van een debataanvraag over de lobby van grote familiebedrijven om de BOR te verruimen1, tijdens de Regeling van Werkzaamheden2 de regering heeft verzocht om een afschrift van de lobbybrieven daarover aan het Ministerie van Financiën aan de Kamer te sturen?
Zo ja, waarom is tot op heden nog niet voldaan aan dit informatieverzoek?
Kunt u zorgen dat deze brieven, in verband met een donderdag te houden plenair debat (over de initiatiefwet Maatoug), uiterlijk deze woensdag door de Kamer zijn ontvangen? Als deze informatie nog niet compleet is, kunt u alvast delen wat thans beschikbaar is?
Bent u daarnaast bereid alle correspondentie over en weer ten aanzien van deze lobby (inclusief e-mails, app-verkeer, sms, etc.) betreffende uw departement, andere ministeries, politieke partijen en/of individuele politici aan de Kamer te verstrekken conform het bovenstaande?
De Atlas van de lokale lasten, die is opgesteld door het instituut COELO van Rijksuniversiteit Groningen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de Atlas van de lokale lasten, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van Rijksuniversiteit Groningen?1
Klopt het dat de woonlasten voor huishoudens met een eigen woning in 2024 als gevolg van heffingen van gemeenten, provincies en waterschappen gemiddeld stijgen met 7,4 procent tot 1.670 euro?
Kunt u aangeven of en in hoeverre deze lastenstijging het gevolg is van autonome keuzes van decentrale overheden om het voorzieningenniveau te verbeteren, dan wel het gevolg is van onontkoombare verplichtingen die voortvloeien uit wettelijke taken en prestatieafspraken met het Rijk?
Welke gevolgen heeft de stijging van lokale lasten voor het streven van u om de woonlasten voor huishoudens te beperken? Hoe werken lokale lasten door in de huurprijzen en in pogingen om de stijging hiervan (wettelijk) te begrenzen?
In hoeverre is het aanzienlijke verschil in lokale lastendruk tussen eigenaren en huurders, dat wordt veroorzaakt door de wettelijke grondslag voor gemeente- en waterschapsbelastingen, volgens u te rechtvaardigen?
Hoe verhoudt de stijging van gemeentelijke lasten zich naar uw oordeel tot het positieve (incidentele) jaarrekeningenresultaat van gemeenten over 2022 van 3,7 miljard euro (zo’n 218 euro per inwoner), dat naar verwachting over 2023 nog hoger uitvalt?2
Welk deel van de gemeentelijke en provinciale taken wordt bekostigd via specifieke uitkeringen en welk deel via de algemene uitkering uit het gemeentefonds, en hoe heeft deze verhouding zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld?
Klopt het dat het aantal specifieke uitkeringen richting gemeenten en provincies om bepaald beleid uit te voeren in de afgelopen jaren is opgelopen, met alle administratieve lasten die daarbij horen? Kunt u aangeven hoeveel specifieke uitkeringen er in 2023 waren en welke administratieve lasten hiermee gepaard gingen voor decentrale overheden?
Welk aandeel van de taken van gemeenten, provincies en waterschappen wordt bekostigd uit de opbrengsten van lokale belastingen en heffingen en hoe heeft dit aandeel zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld? Hoe beoordeelt u de omvang van het belastinggebied van decentrale overheden?
Het niet nemen van juridische vervolgstappen tegen KLM vanwege gebrekkige naleving van steunvoorwaarden |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Erkent u dat vermogenschade, art. 6:96 lid 1 BW volgend, mede gederfde winst omvat, welke dient te worden opgevat als gederfde inkomsten (en niet inkomsten minus kosten)?1
Het klopt dat het begrip vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Met verwijzing naar de wettelijke toelichting op het eerdergenoemde artikel omvat gederfde winst de vermogensstijging die de benadeelde als gevolg van de gebeurtenis ontgaat.
Is het correct dat het faciliteren van belastingontwijking (door piloten), zoals beschreven in de laatste rapportage van de staatsagent, ook in de tijd tussen die laatste rapportage en nu niet geheel beëindigd is?
Het klopt dat het faciliteren van mogelijke belastingontwijking door medewerkers van KLM door de geldende woon-werkregeling op dit moment nog niet is beëindigd.
Deelt u de mening dat de staat inkomsten misgelopen heeft door het faciliteren van belastingontwijking door piloten, omdat het niet langer gratis faciliteren van internationaal woon-werkverkeer de aantrekkelijkheid van het buitenland om fiscale redenen vermindert, waardoor meer piloten weer in Nederland zouden kunnen gaan wonen en de staat hierdoor meer inkomsten genegeert?
Het wonen in een ander land brengt niet automatisch met zich mee dat sprake is van belastingontwijking. De medewerkers van KLM kunnen legitieme redenen hebben om hun woonplaats buiten Nederland te vestigen. Dat brengt ook met zich mee dat een aanpassing van de woon-werkregeling er dus niet per definitie toe leidt dat meer medewerkers van KLM in Nederland gaan wonen en de Staat meer inkomsten genereert. Zoals al eerder aangegeven ben ik teleurgesteld dat KLM niet aan haar verplichting heeft voldaan om het faciliteren van deze potentiële belastingontwijking te beëindigen. Ik zal KLM hierop blijven aanspreken vanuit mijn rol als aandeelhouder.
Deelt u de mening dat de staat vermogensschade heeft misgelopen doordat miljarden aan publieke middelen oneigenlijk zijn besteed (KLM voldeed immers niet aan de voorwaarden)?
Uit de juridische analyses komt naar voren dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek.
Hoe kunt u beweren dat de staat geen vermogensschade heeft geleden als gevolg van het niet naleven van een deel van de voorwaarden?
Uit de juridische analyses volgt dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. Dit wordt veroorzaakt doordat KLM de lening volledig heeft terugbetaald en aan haar renteverplichtingen heeft voldaan.
Houdt u er rekening mee dat de staat alsnog juridische stappen onderneemt tegen KLM? Houdt u rekening met juridische procedures van de Europese Commissie of andere belanghebbenden (zoals derde luchtvaartmaatschappijen)?
Op basis van de conclusies van de juridische analyses heeft het kabinet besloten om geen juridische stappen te ondernemen tegen KLM. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de Europese Commissie juridische stappen overweegt. Tevens ben ik niet bekend met eventuele juridische stappen van derden over de niet-naleving van de steunvoorwaarden door KLM.
Welke toekomstige procedures kunnen geschaad worden door openbaarmaking van de juridische analyses?
Omdat de juridische adviezen inzage geven in de interne afwegingen van de Staat zal een openbaarmaking van de adviezen de procespositie van de Staat mogelijk kunnen schaden. Dit ziet op de procespositie van de Staat in eventuele procedures met betrekking tot zowel KLM als andere partijen. Daarnaast kan openbaarmaking de positie van de Staat schaden bij onderhandelingen in de toekomst. Bovendien is een dergelijke openbaarmaking in strijd met het kabinetsbeleid dat adviezen die zien op de procespositie van de Staat niet openbaar worden gemaakt.
Hebben de juridische adviezen letterlijk, woord voor woord, geconcludeerd dat er «geen reële kans van slagen is» van juridische vervolgstappen (of in woorden van soortgelijke strekking) of is dit slechts een interpretatie? Kunt u dat, in het eerste geval, citeren, omdat letterlijke citatie immers geen nieuwe informatie zou blootleggen die mogelijk zou kunnen raken aan de procespositie van de staat?
Gezien de vertrouwelijkheid van de juridische analyses kan ik daaruit niet citeren. Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer komt uit de analyses naar voren dat een juridische procedure geen reële kans van slagen heeft.2
Op welke manier zijn de steunvoorwaarden en de rol van de staatsagent ingebracht bij de Europese Commissie en door hen gebruikt om de houdbaarheid van het steunpakket (bij aanvang) te toetsen?
De Europese Commissie heeft een aantal steunvoorwaarden, waar de staatsagent toezicht op hield, genoemd in haar goedkeuringsbesluit voorafgaand aan de steunverlening. Deze voorwaarden staan genoemd in het onderdeel van het besluit van de Europese Commissie waarin het steunpakket wordt omschreven.3 Dit zijn voorwaarden over duurzaamheid en leefbaarheid, winsttoekenning, en verbetering van prestaties en concurrerend vermogen.
Deze voorwaarden heeft de Commissie in datzelfde besluit vervolgens niet gebruikt bij de toets of het steunpakket goedgekeurd kon worden (in juridische termen: bij de toets of het steunpakket verenigbaar is met de interne markt). In dat onderdeel van het besluit toetste de Commissie aan de voorwaarden voor garanties en leningen uit het destijds geldende Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 steun.4 Deze laatste toets draaide om de bijdrage van de steunmaatregel aan het opheffen van een ernstige verstoring in de economie, en om specifieke financiële voorwaarden zoals de door KLM te betalen premie en rente, de omvang van de garantie en de lening, en de looptijd van de instrumenten.
De goedkeuring van de Europese Commissie was dus niet afhankelijk van de steunvoorwaarden uit het steunpakket aan KLM.
Klopt het dat de Europese Commissie de steunvoorwaarden nadrukkelijk genoemd heeft in de toetsing van het steunpakket?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit van de EU voor de steunverlening aan KLM?
De voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit (16 juli 2021) waaraan de Commissie de verenigbaarheid van het steunpakket heeft getoetst, zijn dezelfde voorwaarden als die uit het oorspronkelijke goedkeuringsbesluit (13 juli 2020). De EC heeft de steun in beide besluiten goedgekeurd aan de hand van het destijds geldende Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 steun. In het herziene goedkeuringsbesluit heeft de Commissie enkel een motiveringsgebrek hersteld, omdat het Gerecht van de Europese Unie op 19 mei 2021 had geconcludeerd dat het oorspronkelijke goedkeuringsbesluit ontoereikend was gemotiveerd.5
Kan het zo zijn dat het niet naleven van steunvoorwaarden de juridische houdbaarheid van het steunpakket vanuit het perspectief van de Europese Commissie beïnvloedt?
Nee. De Europese Commissie ziet toe op naleving van de voorwaarden uit het Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 en het goedkeuringsbesluit. De additionele voorwaarden die de Nederlandse staat aan het steunpakket heeft verbonden zijn hier geen onderdeel van (zie ook het antwoord op vraag 9 en 10).
Wanneer liep de opdracht van de staatsagent formeel af?
De opdracht van de staatsagent liep formeel af op 1 november 2023 na afloop van een opzegtermijn van drie maanden.
Hoe kan het dat u (of uw voorganger) niet bij de staatsagent geverifieerd heeft of allerlei informatie die u in uw brief van 23 oktober 2023 noemt klopt, terwijl informatie uit deze brief direct raakt aan het werk van de staatsagent die op dat moment formeel nog in functie was? Informatie uit die brief gaat toch niet alleen over het al dan niet besluiten tot juridische stappen maar ook over de monitoring en naleving van de steunvoorwaarden?
Ondanks dat het mandaat van de staatsagent niet toezag op handhavingsmaatregelen erken ik dat het verstandig was geweest als het kabinet de input van de staatsagent van tevoren had gevraagd voordat het kabinet daar conclusies over trok in haar brief van 13 oktober 2023 aan uw Kamer. Dit hadden we volgens mij beter kunnen doen. In dat kader merk ik op dat de communicatie tussen het kabinet en de staatsagent ook zeker zal worden meegenomen in de evaluatie van het steunpakket.
Erkent u dat juridisch adviseur Linklaters niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen voor het niet naleven van steunvoorwaarden genomen kunnen worden, omdat zij diezelfde steunvoorwaarden in elkaar hebben gezet? Zeker nu blijkt dat de voorwaarde structurele kostenreductie niet juridisch handhaafbaar is?
Ik zie geen reden om te twijfelen aan het feit dat Linklaters in staat is om een gedegen inschatting te maken van de procespositie van de Staat. Ten overvloede merk ik in dit kader op dat ik ervoor heb gekozen om ook de landsadvocaat in te schakelen voor een externe, juridische analyse om alle juridische mogelijkheden in kaart te brengen.
Erkent u dat de landsadvocaat niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen genomen kunnen worden op basis van het niet naleven van voorwaarden omdat zij is gepasseerd bij de totstandkoming van het Framework Agreement?
Ik zie geen reden om te twijfelen aan feit dat de landsadvocaat in staat is om een gedegen inschatting te maken van de proceskansen van de Staat ondanks dat zij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Framework Agreement. Juist om de volledigheid te waarborgen en alle juridische mogelijkheden in kaart te brengen, heb ik ervoor gekozen om de landsadvocaat als externe adviseur te vragen om ook een juridische analyse te maken.
Voldeed KLM in 2021 en 2022 aan de voorwaarde van structurele kostenreductie?
Zoals aangegeven in haar brief van 13 oktober 2023 aan uw Kamer gaf mijn voorganger aan dat KLM in 2021 en 2022 voldeed aan de vereiste kostenreductie, maar dat de maatregelen in de daarop volgende jaren geen structureel karakter hadden. Dit beeld volgde uit de rapportages van de staatsagent.
Als voor beëindiging van het faciliteren van belastingontwijking toestemming van vakbonden nodig is, waarom staat er dan niks over die toestemming van vakbonden in het Framework Agreement, maar is daar neergelegd dat voor die beëindiging alleen eenzijdige actie van KLM is vereist?
De Framework Agreement is een overeenkomst tussen KLM en de Staat. Ondanks dat van tevoren duidelijk was dat derde partijen hun medewerking zouden moeten verlenen aan een aanpassing van de woon-werkregeling in de arbeidsvoorwaarden, merk ik op dat deze derde partijen geen partij zijn bij de Framework Agreement en dat deze daarom ook geen verplichtingen voor hen kan bevatten. Om die reden is de verplichting voor KLM geformuleerd in de voorwaarden om ervoor te zorgen dat het in beginsel voor rekening en risico komt van KLM indien de arbeidsvoorwaarden niet worden aangepast, bijvoorbeeld omdat de derde partijen hun medewerking niet verlenen aan de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 16 van mijn vragen van 23 oktober jl. dat structurele kostenreductie in het Framework Agreement is beoogd terwijl dit expliciet is vastgelegd als vereiste in het herstructureringsplan dat uitwerking geeft aan de steunvoorwaarde uit het Framework Agreement?
Laat ik allereerst opmerken dat het primaire doel van de steunvoorwaarden was om de financiële robuustheid en de concurrentiepositie van KLM te versterken, niet in de laatste plaats door middel van structurele kostenbesparingen. In dat kader is in de Framework Agreement de verplichting opgenomen voor KLM dat zij een (algemeen) herstructureringsplan zou opstellen met het oog op kostenreductie en dat dit zou moeten worden goedgekeurd door de Staat. In de Framework Agreement zelf is het langdurig structurele karakter van de kostenreductie echter niet als zodanig beschreven. Dit wordt slechts uitgewerkt in het later uitgewerkte herstructureringsplan. Hoe onbevredigend ik dat ook vind, maakt het uitgewerkte herstructureringsplan juridisch gezien geen onderdeel uit van de Framework Agreement. Tot slot kunnen er geen rechtsmaatregelen worden getroffen op basis van het uitgewerkte herstructureringsplan nu deze geen voorwaarden bevat, maar slechts een uitwerking is van een van de voorwaarden uit het steunpakket en daarom geen zelfstandige juridische basis voor een procedure biedt.
Door de beëindiging van de Framework Agreement kan KLM op grond van deze reden niet worden gehouden tot het realiseren van een structurele kostenreductie op grond van de Framework Agreement.
Dit laat onverlet dat ik als aandeelhouder KLM zal blijven aanspreken op het belang van het onder controle houden van kosten, om daarmee een gezonde financiële positie van de onderneming te waarborgen.
Wat is uw reactie op de in de vijfde voortgangsrapportage gemaakte analyse van de staatsagent (kamerstuk 29 232, nr. 59, p. 19–21) die met behulp van een extern expert niet alleen het jaarverslag 2022 van KLM als misleidend betitelt maar ook kritiek levert op de externe accountant? Waarom verwijst u daarbij naar het oordeel van de externe accountant terwijl juist die ook in de kritiek van de staatsagent betrokken wordt? Kunt u uitgebreid en inhoudelijk (dus niet enkel ter verwijzing naar de externe accountant) toelichten waarom u op dit punt van de lezing van de staatsagent afwijkt?
Het kabinet heeft op verschillende momenten, waaronder de AVA, aandacht gevraagd voor de naleving van de steunvoorwaarden en de summiere wijze waarop hierover in het jaarverslag is gerapporteerd. KLM heeft op meerdere momenten aangegeven dat zij van mening is dat er geen sprake is van misleiding.
De jaarrekening is gecontroleerd door twee accountantskantoren en beide hebben de jaarrekening van een goedgekeurde verklaring voorzien. Deze accountantskantoren dienen de integriteit van de jaarrekeningcontrole te waarborgen door strikt te handelen in overeenstemming met toepasbare beroepsregels en ethische normen. Ik zie geen aanleiding om aan het oordeel van deze twee accountantskantoren te twijfelen.
Wat heeft KLM geantwoord op de vraag van de Staat bij de AVA over het jaarverslag 2022 en mogelijke misleiding? Op basis waarvan achtte de staat dit antwoord als bevredigend?
Zie antwoord vraag 20.
Waar blijkt het uit, inhoudelijk gezien, dat het juridisch niet mogelijk is om KLM niet langer belastinguitstel te geven omdat ze steunvoorwaarden geschonden hebben?
Het belastinguitstel is een generieke maatregel waar iedere onderneming in beginsel recht op heeft indien wordt voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden. KLM heeft aan deze gestelde voorwaarden voldaan. Op grond van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis kan het belastinguitstel worden ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Uit de inhoudelijke analyse door de Belastingdienst van de intrekkingsgrond «belangen van de staat» blijkt dat het niet mogelijk is om deze intrekkingsgrond ruimer uit te leggen, in die zin dat de Belastingdienst het belastinguitstel ook zou kunnen intrekken op de grond dat een belastingschuldige zijn contractuele verplichtingen jegens een ander onderdeel van de Staat niet nakomt. Deze conclusie van de analyse van de bovengenoemde intrekkingsgrond wordt ook gedeeld door de landsadvocaat.
Welke specifieke bepaling uit het Framework Agreement staat in de weg om alsnog naleving te eisen van voorwaarden die ten tijde van de steunoperatie nageleefd hadden moeten worden? Het feit dat de steunoperatie is afgerond betekent toch niet dat er geen claims meer gemaakt kunnen worden over gebrekkige naleving toen het steunpakket nog wel liep?
Vanwege de vertrouwelijkheid van de Framework Agreement kan ik in deze beantwoording niet ingaan op specifieke bepalingen. In dit kader verwijs ik u ook graag naar de relevante documenten die vertrouwelijk ter inzage zijn gelegd bij uw Kamer. Zoals reeds aangegeven volgt uit de juridische analyses dat de slagingskans van eventuele vervolgstappen klein is en daarmee een positief resultaat van een juridische procedure niet realistisch is, onder meer gezien de relevante voorwaarden uit de Framework Agreement niet meer van toepassing zijn.
Hoe verhoudt de tijd en het geld die het kost om een juridische procedure te starten zich tot de gigantische omvang van het steunpakket en de signaalwerking richting mogelijke miljardensteun in de toekomst (van welk bedrijf dan ook)?
Uit de juridische analyses volgt dat een eventueel juridische procedure jaren kan duren en dat hier zeer hoge kosten mee zijn gemoeid. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 23 komt daarbij dat de slagingskans van eventuele vervolgstappen klein is en daarmee een positief resultaat van een juridische procedure niet realistisch is. Deze conclusie valt mij ook zwaar en is onbevredigend gezien het niet naleven van de steunvoorwaarden. Niet in de laatste plaats voor de signaalwerking naar de maatschappij.
Zou het lijden van vermogensschade in de juridische zin maatgevend zijn voor de slagingskans van een juridische procedure? Waaruit blijkt dat?
Uit de juridische analyses volgt dat de aan- of afwezigheid van vermogensschade zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek bepalend is voor proceskansen ten aanzien van de mogelijk in te stellen vorderingen. Zoals aangegeven in antwoord 4 en 5 herhaal ik hier graag dat uit de juridische analyses naar voren komt dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek.
Is er een hiërarchie in het Framework Agreement tussen het terugbetalen van de steun (incl. rente) en andere voorwaarden, zoals luchtvaartinhoudelijke? Zo nee, waarom concludeert u dan dat met terugbetaling aan de hoofdvoorwaarde is voldaan?
De Framework Agreement voorziet niet in een specifieke bepaling die een hiërarchie voorschrijft tussen verschillende bepalingen. Ik merk echter op dat met de in het Framework Agreement uitgewerkte afspraken van het steunpakket primair is beoogd om de financiële robuustheid van KLM te verbeteren door het verstrekken van de lening en garantie door de Staat. In dat licht kan de terugbetaling van de lening en het opzeggen van de garantie als voldoening van de hoofdverplichting worden gezien.
Als de evaluatie eerst in het najaar van 2023 klaar zou zijn en nu pas in de eerste helft van 2024, dan is deze toch vertraagd? Waarom ontkent u dit?
Ik heb dit niet ontkend. Wel is het zo dat de start van de evaluatie vertraging heeft opgelopen doordat ik meer tijd dan verwacht nodig had voor het selecteren van een externe partij die geheel onafhankelijk de evaluatie zou kunnen doen.
Bent u bereid om bij de evaluatie niet alleen een externe adviseur te betrekken, maar deze ook in zijn geheel door een externe partij te laten uitvoeren? Bent u bijvoorbeeld bereid de Algemene Rekenkamer deze evaluatie uit te laten voeren?
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd dat EY is aangetrokken als onafhankelijk extern adviseur om de evaluatie van het steunpakket aan KLM te evalueren.6 Daarbij is tevens een externe evaluatiecommissie in het leven geroepen om een additionele onafhankelijke en kritische blik van buiten te halen. Deze evaluatiecommissie bestaat uit drie externe onafhankelijke deskundigen met elk een eigen expertise die relevant is voor deze evaluatie. Het gaat om expertise in de luchtvaart, bedrijfseconomische expertise en expertise in de publieke sector. De externe evaluatiecommissie zal met een eigenstandig oordeel komen bij de afronding van de evaluatie, zowel over de inhoud van de evaluatie als het doorlopen proces. Ik verwacht hiermee voldoende waarborgen te hebben ingebouwd voor een zorgvuldige evaluatie. Tot slot herhaal ik hier graag dat de evaluatie toeziet op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het steunpakket aan KLM. Bij de evaluatie zal de vormgeving, de naleving, de monitoring en de handhaving van het steunpakket worden meegenomen en geanalyseerd. Daarnaast wordt onderzocht welke lessen er te trekken zijn voor toekomstige steunpakketten.
De brief van 11 maart 2024 (Kamerstuk 32140, nr. 181) inzake het rapport ‘VAT Gap in the EU, report 2023’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat betekent in nominale termen een btw-nalevingsgat van 4,9%; met andere woorden hoeveel euro aan btw wordt jaarlijks gemist?
Het VAT GAP report 2023 (hierna rapport) gaat in 2022 uit van € 73,5 miljard aan verwachte btw-inkomsten ingeval er sprake zou zijn van volledige naleving van de wet- en regelgeving. De daadwerkelijke btw-inkomsten worden in het rapport in 2022 echter geschat op € 69,9 miljard. Dit resulteert in een verwacht btw-nalevings-gat in 2022 van € 3,6 miljard, hetgeen gelijk staat aan 4,9% van € 73,5 miljard. Deze cijfers zijn ook terug te vinden in en te herleiden uit Tabel 2 van de Kamerbrief.1
Kunt u meer details geven rondom de hoofdzakelijke veroorzakers (de genoemde top vijf onderaan in de brief op pagina twee) betreffende het btw-nalevingsgat? Wat voor soort fraude hebben we het hoofdzakelijk over? Wat is de aard van de belastingontwijking? Wat is de aard van de belastingplanning? Wat voor soort administratieve fouten hebben we het over? Is hier een trend in te bespeuren? Wat is de genoemde onduidelijkheid rondom verlaagde tarieven en vrijstellingen? Welke tarieven? Welke specifieke vrijstellingen?
Het btw-nalevings-gat is het verschil tussen de verwachte en de daadwerkelijke inkomsten. De verdeling naar aard wordt niet vastgesteld. De oorzaak van het nalevings-gat kan zoals in de brief aangegeven diverse oorzaken hebben en ook de verdeling kan in lidstaten verschillen.
De fraude kan alle vormen van btw-fraude omvatten, bijvoorbeeld door minder dan de verschuldigde btw aan te geven, meer btw terug te vragen dan waarop een recht is ontstaan, zwarte omzet en carrouselfraude.
Belastingontwijking en belastingplanning kunnen vormen van optimaal gebruikmaken van de btw-regelgeving betreffen. Voorbeelden daarvan in Nederland zijn de constructies waarbij via aandelenoverdracht onroerend goed wordt verkregen voor het gebruik daarvan voor van btw-vrijgestelde prestaties of door verbouwd onroerend goed eerst kort btw-belast te verhuren met het oog op aansluitende btw-vrijgestelde verhuur. In beide voorbeelden wordt de belastingdruk geoptimaliseerd.
Administratieve fouten hebben betrekking op toepassing en verwerking van de btw-regels in de administratie van de ondernemer. Zulke fouten kunnen verschillend van aard zijn. Bijvoorbeeld verkeerde toepassing van tarieven, percentages of andere specifieke regelingen. Dat houdt mede verband met de complexiteit van de regelgeving en het doenvermogen van de ondernemer. In het antwoord op vraag 8 wordt nader ingegaan op bevindingen op dit vlak vanuit de MKB-steekproef.
De fouten met tarieven variëren van toepassing van een verkeerd tarief tot lastige afbakeningssituaties en samengestelde prestaties met verschillende tarieven. Nagenoeg alle vrijstellingen zijn technisch lastig door de uitzondering op de belaste prestaties qua toepassingsbereik, voorwaarden en de doorwerking die vrijstellingen hebben op de mate en berekening van aftrek van btw op aankopen ten behoeve van die van btw-vrijgestelde prestaties. De btw-vrijstellingen worden dit jaar geëvalueerd.
Vorig jaar is de evaluatie van het verlaagde btw-tarief gepubliceerd.2 Deze evaluatie vloeide voort uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).3 Op 19 september heb ik uw Kamer de kabinetsreactie van de evaluatie opgestuurd.4 De belangrijkste uitkomst van de evaluatie is dat het verlaagde btw-tarief deels doeltreffend, maar in het algemeen géén doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken.5 In het algemeen voldoet het verlaagde btw-tarief volgens de onderzoekers verder niet aan het toetsingskader fiscale regelingen. De onderzoekers bevelen aan kritisch te evalueren of de doelen van het verlaagde btw-tarief (die vaak decennia geleden zijn vastgesteld) nog actueel en relevant zijn. Zij raden bovendien aan meer doelmatige beleidsinstrumenten te overwegen om de beoogde beleidsdoelen te bereiken.
Ingeval wordt besloten om bepaalde fiscale regelingen die zien op het verlaagd btw-tarief af te schaffen zal dit niet alleen leiden tot een verkleining van het btw-beleids-gat, maar indirect mogelijk tot gevolg hebben dat de hiervoor bij de tarieven genoemde onduidelijkheden in de wetgeving bij die tariefposten verdwijnen.
Welke specifieke opvolging bent u voornemens te treffen ten aanzien van deze hierboven genoemde top vijf?
De Belastingdienst blijft altijd streven naar een juiste en volledige btw-afdracht door de ondernemer. De inzet van de Belastingdienst focust zich zoals beschreven is in de werkwijze van de Belastingdienst in de brief op alle oorzaken van het btw-nalevings-gat. De volgende grote stap die gezet gaat worden hangt samen met het nu voorliggende voorstel van de Europese Commissie (Commissie) betreffende het VAT in the digital age-pakket (VIDA) dat vereenvoudigingen doorvoert voor ondernemers zodat zij minder geconfronteerd worden met registratie en afdrachten betreffende btw-verplichtingen over de EU-grenzen heen. Dit zal de naleving verhogen en de kans op fouten verminderen. Daarnaast zal de inning van btw verbeteren en eenvoudiger worden door de introductie van de platformfictie voor de sectoren waar niet altijd zicht op is. Ook zal sneller geacteerd kunnen worden op de carrouselfraude door de snelle data-rapportage van transacties tussen ondernemers in verschillende EU-landen gekoppeld aan data-analyse.
Betreffende de onder 2 genoemde voorbeelden van belastingontwijking en -planning is recent via het Belastingplan 2024 regelgeving aangepast die ziet op structuren met vastgoedaandelentransacties. Voor de aanpassing van de btw-herzieningsregels betreffende verbouwingsdiensten staat tot en met 2 april 2024 een internetconsultatie uit.
Voor het zoveel mogelijk voorkomen van fouten wordt gewerkt aan het versterken van de zogenaamde administratieve keten. Het aanleveren en verzamelen van gegevens voor de belastingheffing is een administratief proces dat een hele keten doorloopt. In iedere fase van de administratieve keten en bij elk(e) overdrachtsmoment of ketenpartner kunnen fouten worden gemaakt. Softwareprogramma’s kunnen ondernemers ondersteunen en sturen hen bij het doorlopen van die administratieve keten. In het jaarplan 2024 van de Belastingdienst is aangekondigd dat dit jaar analyse plaatsvindt welke aangiftefouten met software kunnen worden voorkomen, zodat softwareontwikkelaars hun programma’s nog effectiever kunnen maken.6
Tot slot merk ik op dat het btw-nalevings-gat nooit helemaal zal verdwijnen. Bepaalde oorzaken, zoals faillissementen en het maken van vergissingen, kunnen niet voorkomen worden.
Wat gaat u doen met de constatering dat de Europese Commissie inschatte dat een kwart van het btw-gat in de Europese Unie (EU) te wijten is aan btw-fraude?
Welk deel van het btw-nalevings-gat is toe te rekenen aan btw-fraude is vanwege het verhullende karakter van fraude voor niemand bekend of niet anders dan bij deze grove inschatting te becijferen. Op basis van een inmiddels oude inschatting door de Europese Commissie wordt een kwart van het btw-gat toegerekend aan btw-fraude (waaronder btw-carrouselfraude) en driekwart aan andere oorzaken zoals belastingoptimalisatie, administratieve fouten of faillissementen.
Sindsdien hebben de Commissie en de lidstaten veel maatregelen doorgevoerd, waaronder de oprichting en uitbreiding van Eurofisc, de inzet van Transaction Netwerk analysis (TNA) de oprichting van het Central Electronic System of Payment information (CESOP), het verbeteren van de samenwerking tussen belastingdiensten en aangescherpte regelgeving op het gebied van fraude.
Zoals in mijn antwoord onder vraag 3 toegelicht, is de volgende stap via het VIDA-pakket onder andere gericht op vereenvoudiging van naleving van de btw-verplichtingen en snellere detectie van btw-relevante transacties. Dit pakket aan maatregelen heeft mogelijk net als de eerdere invoering van de regels voor e-commerce en de uitbreiding van de One-Stop-Shop een breder bereik dan btw-fraude alleen, zodat ook de overige oorzaken van het btw-nalevings-gat worden aangepakt.
Wat zijn de verklaringen achter het «succes» dat grote dalingen hebben plaatsgevonden ten aanzien het btw-nalevingsgat in Italië, Cyprus, Polen, et cetera?
Het is lastig om een volledige verklaring te geven van dalingen of stijgingen in het btw-nalevings-gat, zeker in andere lidstaten. Het rapport geeft aan dat positieve veranderingen in de naleving voor de EU als geheel veroorzaakt kunnen zijn door steunmaatregelen tijdens de covid-19 pandemie, welke ook bijdroegen aan het verminderen van de frequentie van faillissementen. Een andere oorzaak van de geconstateerde daling van het btw-nalevings-gat kan verband houden met veranderingen in de structuur van de consumptie van huishoudens naar categorieën en kanalen waar de naleving doorgaans hoger is (bv. online winkelen) en het toegenomen aandeel van niet-contante betalingen. Verder geeft het rapport voor de lidstaten afzonderlijk verschillende verklaringen.
Het rapport geeft aan dat de daling van het btw-nalevings-gat in Italië van 11,1% over de periode 2019–2021 door Italië zelf wordt ingeschat op 9%. Het grootste deel van deze daling lijkt toe te schrijven aan een permanente verhoging van de naleving door belastingbetalers. De achterliggende reden(en) van deze verhoging wordt in het rapport niet benoemd.
In 2019 betrof het btw-nalevings-gat in Cyprus 12%, in 2020 17,5% en in 2021 8,3%. Deze volatiliteit in de cijfers suggereert volgens het rapport dat de modellen van de Commissie niet goed rekening konden houden met de regelingen voor uitgestelde betalingen die in 2020 en 2021 zijn genomen in reactie op de covid-19 pandemie. Vandaar dat de Commissie bij Cyprus geen inschatting kon maken voor 2022.
Polen wordt in het rapport als één van de succesverhalen benoemd door de grote daling van het btw-nalevings-gat tussen 2013 en 2021. Polen heeft grote vooruitgang geboekt bij het terugdringen van de niet-naleving door zijn rapportageverplichtingen uit te breiden, toezicht uit te oefenen en maatregelen te nemen tegen grootschalige intracommunautaire btw-fraude. Polen heeft in 2016 een nationale versie van de door de OESO ontwikkelde Standard Audit File for Tax (SAF-T) ingevoerd. Aanvankelijk werd de rapportageplicht ingevoerd voor grote ondernemingen, maar de reikwijdte werd geleidelijk uitgebreid, wat leidde tot een wijdverbreid gebruik door alle 1,6 miljoen belastingbetalers. Tegen oktober 2020 had het de reguliere maandelijkse btw-aangifte volledig vervangen. De overige maatregelen die Polen heeft genomen staan opgesomd in het rapport.
Volgens het rapport is de sterke daling in België mogelijk toe te schrijven aan de uitgestelde betalingen in het kader van de covid-19 pandemie. Het rapport schat in dat het btw-nalevings-gat in 2022 (11,6%) weer meer in lijn zal zijn met die van de periode 2017–2020 (gemiddeld 12,5%).
Ook bij Ierland gaat het rapport ervan uit dat de grote daling het gevolg is van de getroffen betalingsregelingen tijdens de covid-19 pandemie. In 2021 is het btw-gat met 6,7% weer meer in lijn met de periode 2017–2019 (gemiddeld 6,9%). 2020 lijkt met 12,7% de uitschieter.
Hoe worden landen als Roemenië en Hongarije gewezen op het terugdringen van hun respectievelijke btw-nalevingsgaten?
Lidstaten dragen een eigen verantwoordelijkheid om het btw-nalevings-gat te verkleinen. Natuurlijk wordt er in de EU samengewerkt waar het kan. Het VIDA-pakket, Eurofiscen TNA zijn daar goede voorbeelden van. Hierbij werken belastingdiensten met elkaar samen om fraude op te sporen. Daarnaast dienen lidstaten de Commissie in kennis te stellen van de door hen toegepaste procedures betreffende de registratie van belastingplichtigen en de bepaling en invordering van de btw, alsmede van de voorschriften en resultaten van hun controlestelsels op het gebied van de btw. De Commissie gaat in samenwerking met de afzonderlijke betrokken lidstaten na of er eventueel verbeteringen in de procedures kunnen worden voorgesteld ter verhoging van de doeltreffendheid. Ook stelt de Commissie om de drie jaar een verslag op over de in de lidstaten toegepaste procedures en over de eventuele daarin aangebrachte verbeteringen.
Wat zijn de gevolgen voor de afdrachten aan de EU indien landen relatief grote btw-nalevingsgaten laten zien? Klopt het dat landen met betere naleving relatief meer afdragen aan de EU dan landen met slechtere cijfers?
Er zijn verschillende manieren waarop lidstaten afdragen aan de EU-begroting, waaronder op basis van de btw-afdracht. De btw-afdracht wordt vastgesteld op basis van een uniform afdrachtenpercentage (0,3 procent) van de geharmoniseerde btw-grondslag. Omdat afzonderlijke lidstaten verschillende btw-tarieven hanteren, wordt afgedragen op basis van een gewogen gemiddelde tarief (GGT). Er wordt bij de berekening van de btw-grondslag geen rekening gehouden met de naleving in lidstaten. Daarom kan een minder hoge naleving van een lidstaat leiden tot een kleinere grondslag en daarmee een lagere afdracht op basis van de btw aan de EU-begroting. Het «gat» wat daardoor ontstaat wordt vervolgens door alle lidstaten gezamenlijk gedekt via de afdracht op basis van het bni. Andere lidstaten hebben er dus belang bij dat de naleving wordt verbeterd.
Wat tonen de steekproeven bij de Belastingdienst (pagina vier van de brief) aan als «andere oorzaken dan fraude»?
Uit de steekproef omzetbelasting naar oorzaken van het btw-gat kwam het onderstaande resultaat naar voren.
(Doel)bewust
8,3%
Grenzen van de wet opzoeken
5,8%
Slordigheid of gemakzucht
33,2%
Onwetendheid / gebrek aan kennis
37,8%
Administratie slecht op orde
10,2%
Ingewikkelde / onduidelijke regelgeving
6,2%
Persoonlijke of financiële problemen
4,5%
Pleitbaar standpunt
3,0%
Foutje; vergissing
25,8%
Anders
6,2%
Waarom wordt in het lijstje van maatregelen (pagina vier van de brief) het doen van boekenonderzoeken niet genoemd? Wat is thans de controledichtheid btw ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf en het grootbedrijf? Wat zijn de resultaten hiervan?
Boekenonderzoeken zijn niet afzonderlijk in de brief genoemd, maar maken deel uit van de activiteiten voor «toezicht achteraf» zoals vermeld in het overzicht van activiteiten. Over de ontwikkelingen met betrekking tot boekenonderzoeken en fraudebestrijdingsinitiatieven is de Tweede Kamer in mei 2023 bij de jaarrapportage over het Jaarplan Belastingdienst geïnformeerd over de in de motie Idsinga gevraagde gegevens en resultaten voor 2022.7 Dit jaar zal hierover in de jaarrapportage 2023 worden gerapporteerd.
Wat is uw inzet op het gebied van e-factureren en databeheer, zowel in de EU als op nationaal gebied?
Deze onderwerpen maken een belangrijk deel uit van het in mijn antwoord onder 3 genoemde VIDA-pakket. Mijn inzet op het gebied van e-facturatie en databeheer is in het BNC-fiche weergegeven voor het deel van VIDA dat ziet op de digitale rapportageverplichtingen in samenhang met de verplichte e-facturatie8. Daarin is de inzet uitgebreid beschreven alsmede in mijn daarop volgende brief van 20 april 2023 met de beantwoording van de gestelde vragen tijdens het schriftelijke overleg inzake voorgenoemde BNC-fiche9. Kortheidshalve verwijs ik hier naar die stukken.
Wat is uw inzet ten aanzien van het btw-gat op de Ecofin in mei 2024?
Het Belgische voorzitterschap is voornemens het VIDA-pakket te agenderen tijdens de Ecofin van mei en hoopt tot een akkoord te komen op het hele pakket. Nederland is positief over het voorstel en zet bij de onderhandelingen en bij de Ecofin in op zoveel mogelijk harmonisatie tussen lidstaten. De doelen van het voorstel – het tegengaan van fraude en administratieve lastenverlichting – moeten niet uit het oog worden verloren. Dit pakket zal naar verwachting de naleving verhogen en de kans op fouten verminderen. Hierdoor zal het btw-gat in Nederland en de EU naar verwachting ook afnemen. Gezien het pakket – zeker ten aanzien van de digitale rapportage verplichtingen – grote IT wijzigingen vereist, zet Nederland ook in op voldoende implementatietijd voor ondernemers en de Belastingdienst.
Wordt in het btw-beleidsgat (pagina 6 en verder van de brief) ook het btw-nultarief voor grensoverschrijdende transacties meegewogen? Zo ja, hoe zou het beleidsgat eruitzien als dat niet gedaan zou worden?
Nee, dit ziet alleen op 0% btw-belaste goederen en diensten genoemd in bijlage III van de btw-richtlijn. Voor Nederland betreft dat de toepassing van post 10quater van deze bijlage dat ziet op levering en installatie van zonnepanelen. Gezien dit geen element betreft in de bepaling van het btw-beleids-gat heeft het daar geen effect op. Het 0%-tarief dat wordt aangewend voor grensoverschrijdende transacties als intracommunautaire prestaties of export, is van technische aard en ziet niet op de uiteindelijke btw die in de prijs is begrepen voor het goed of de dienst aan de consument. Deze 0% is eigenlijk een btw-vrijstelling met aftrek van voorbelasting dat erin voorziet dat de prestatie wordt ontdaan van btw-druk en de prestatie op die manier in het land van bestemming tegen de daar geldende btw-regelgeving en tarief op het product aan de eindconsument wordt geleverd.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór het aanstaande commissiedebat Internationale fiscaliteit?
Ja.
Het bericht 'Pleidooi voor strengere regels na eerste rechtszaak tegen financieel influencer' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Herinnert u zich de mondelinge vragen die ik op 12 maart 2024 in de Kamer heb gesteld rondom de praktijk van de finfluencers, en dat de Minister van EZK aangaf dat finfluencers zich moeten houden aan de regels (daar lag volgens de Minister niet het probleem), dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze regels handhaaft en toeziet op naleving en ook dat de Europese Commissie bezig zou zijn met aanscherping van de regelgeving?
Ja.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht het bovengenoemde artikel, waarin juristen steeds luider roepen dat er strengere regels moeten komen, ter bescherming van beleggers?1
We zien in toenemende mate dat consumenten, en in het bijzonder jongeren, zich online laten beïnvloeden door finfluencers bij het maken van financiële keuzes. In mijn brief over de ongewenste beïnvloeding van (jongere) consumenten bij het maken van financiële keuzes ga ik uitgebreid op dit onderwerp in. De opkomst van finfluencing kan positief zijn en zie ik ook als kans. Sommige finfluencers geven jongeren immers online, op een laagdrempelige wijze, tips over hoe zij verstandig met geld om kunnen gaan of op verstandige wijze kunnen gaan beleggen. Maar ik zie ook risico’s. De verleiding bijvoorbeeld voor (jonge) beleggers om snel rijk te worden door handelen in cryptoactiva of beleggen in complexe financiële instrumenten is groot, zeker wanneer bekende finfluencers deze (zeer) risicovolle activiteiten promoten of zich succesvoller voordoen dan dat ze zijn. Het bericht waarnaar u refereert gaat over een casus waarbij finfluencers aanbrengvergoedingen hebben ontvangen voor het promoten van een belegginsonderneming die haar diensten illegaal in Nederland aanbiedt. Mensen hebben hierdoor serieuze bedragen verloren. Net als u maak ik mij zorgen over de risico’s omtrent finfluencing.
In mijn brief licht ik toe dat finfluencers nu al aan een flinke set met regels moeten voldoen. Een deel van die regels is van toepassing op alle influencers, dus ook op finfluencers. Zo moeten finfluencers zich sinds 1 november 2020 houden aan de Mediawet. Dat betekent dat zogenoemde video-uploaders onder andere duidelijk moeten zijn over commerciële boodschappen in hun video’s en minderjarigen moeten beschermen tegen schadelijke content. Finfluencers mogen geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, waaronder misleiden.2 Van misleiding is bijvoorbeeld sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist of als essentiële informatie juist ontbreekt. Daarnaast zijn er op specifiek finfluencers aanvullende regels van toepassing. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is het geven van beleggingsadvies vergunningplichtig, dus ook voor finfluencers. Aan het geven van een beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling (zoals een beursgenoteerd bedrijf) die niet gericht is aan één persoon maar aan een breed publiek, worden zorgvuldigheidseisen gesteld op grond van de Verordening marktmisbruik.3 Tot slot is het provisieverbod indirect van toepassing op finfluencers. Voor beleggingsondernemingen geldt namelijk dat zij finfluencers niet mogen betalen voor het aanbrengen van klanten via sociale media platforms.
Alles bij elkaar is er dus al een stevig regelgevend kader waaraan finfluencers zich moeten houden, met als doel om consumenten te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Dat maakt dat ik voor nu geen noodzaak zie voor vergaande nieuwe wettelijke maatregelen. Ik zie wel ruimte voor verbeteringen. In dat kader noem ik in mijn brief drie concrete acties die ik ga ondernemen. De eerste actie beschrijf ik in de volgende alinea. De andere twee acties beschrijf ik in het antwoord op vraag 4.
De Data Driven Marketing Associatie, de bond van Adverteerders en de Stichting Reclame Code (SRC) lanceren 22 april het «Influencer certificaat» om verantwoorde influencer marketing te bevorderen. Dit initiatief – vergelijkbaar met het Franse initiatief «certificate de l’influence responsable» – bestaat uit een e-learning, resulterend in een certificaat, opname in een openbaar register en een onafhankelijke monitor (uitgevoerd door de SRC). De e-learning, het certificaat en het register worden aangeboden via de website www.influencerregels.com. Een e-learningplatform wordt ingezet om ervoor te zorgen dat influencers via verschillende modules op de hoogte worden gebracht van de belangrijkste regels rondom influencer marketing. De SRC gaat gecertificeerde influencers monitoren met behulp van online tools, om regelmatig te controleren of gecertificeerde influencers zich aan de regels houden. De e-learning bevat nu al een korte beschrijving van de belangrijkste regels voor finfluencing. Ik ga met de SRC en de AFM in gesprek om de mogelijkheden te verkennen om dit mooie initiatief uit te breiden met meer gedetailleerde verdiepingsmodules over specifieke regels voor finfluencers. Een certificaat kan namelijk een goed middel zijn om finfluencers zich er beter van bewust te maken aan welke (wettelijke) regels zij zich moeten houden en hoe zij zich moeten verhouden tot consumenten (zoals hun volgers of kijkers). Een certificaat kan bovendien de kwaliteit en objectiviteit van de activiteiten van finfluencers vergroten.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat tot op heden geen vergunningen zijn aangevraagd door finfluencers en nul boetes zijn opgelegd door de AFM, terwijl het artikel vervolgt met de de casus Grinta, waarin de broker Grinta geen vergunning had en dus illegaal opereerde in Nederland, finfluencers provisies ontvingen van Grinta (commissies van 7,5%-10% over de inleg van iedere aangebrachte klant) en de AFM hun onderzoek naar een tiental Grinta finfluencers heeft afgerond, maar nog geen vervolgbeslissing heeft genomen?
In mijn brief licht ik uitgebreid toe hoe de AFM toezicht houdt op finfluencers en welke activiteiten zij tot dusver hebben ontplooid. De AFM heeft de ontwikkelingen omtrent finfluencers tijdig gesignaleerd en al in 2021 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar ruim 150 finfluencers.4 Naar aanleiding van dit verkennende onderzoek heeft de AFM finfluencers duidelijk gemaakt aan welke regels zij zich moeten houden en beleggingsondernemingen die in strijd opereerden met het Nederlandse provisieverbod hierop gewezen en hen opgedragen aanpassingen te doen. Na dit verkennende onderzoek heeft de AFM onder andere vervolgtoezichtsonderzoeken naar finfluencers uitgevoerd. De AFM kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en doet normaliter ook geen uitspraken over lopende onderzoeken. Specifiek ten aanzien van deze toezichtsonderzoeken naar finfluencers heeft de AFM wel in de media gemeld dat de onderzoeken inmiddels zijn afgerond, waarbij de AFM de verwachting heeft uitgesproken dat enkele finfluencers in strijd hebben gehandeld met bestaande wetgeving.5 In een volgende toezichtfase beslist de AFM wat zij met de onderzoeksresultaten gaat doen. Daarbij kan de AFM informele (bijv. een waarschuwingsbrief of -gesprek) en formele handhavingsinstrumenten (bijv. een aanwijzing of boete) inzetten. Wanneer de toezichthoudende afdeling inderdaad een overtreding heeft geconstateerd en van oordeel is dat hiervoor een boete aangewezen is, dan wordt een zorgvuldig proces in gang gezet waarbij verschillende stappen worden doorlopen.6
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat de Europese Commissie weliswaar bezig is met regels, maar dat die niet per definitie het probleem oplossen, omdat die toezien op financiële instellingen met een vergunning, terwijl juist obscure brokers die vergunning niet hebben?
De Europese Commissie heeft als onderdeel van het Pakket retail beleggen voorgesteld om beleggingsondernemingen expliciet verantwoordelijk te maken voor de content van finfluencers waarmee zij samenwerken. Ik zet mij tijdens de lopende onderhandelingen over het Pakket retail beleggen in om dit voorstel te behouden. Ik ben het er mee eens dat deze maatregel geen oplossing biedt voor situaties waarin finfluencers de producten of diensten aanprijzen van financiële ondernemingen die geen vereiste vergunning hebben voor het aanbieden van deze producten of diensten. Toch denk ik wel dat deze maatregel consumenten extra gaat beschermen tegen ongewenste beïnvloeding door finfluencers. Door deze maatregel zullen beleggingsondernemingen namelijk naar verwachting selectiever zijn bij de keuze of ze een samenwerking aangaan met een finfluencer en zo ja, met welke influencer. Bovendien zullen zij waarschijnlijk (meer) maatregelen nemen om de kwaliteit van de content van finfluencers te waarborgen.
Om consumenten ook beter te beschermen tegen de ongewenste beïnvloeding van influencers die samenwerken met illegale beleggingsondernemingen ga ik mij, samen met de Minister van EZK, inzetten om finfluencers expliciet te verbieden om financiële producten of diensten aan te prijzen die worden aangeboden door financiële ondernemingen die hiervoor niet de vereiste vergunning hebben, door deze handelspraktijk in de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk. Een dergelijk verbod op EU-niveau geniet de sterke voorkeur omdat finfluencers internationaal actief zijn. Het aanprijzen van de producten of diensten van een financiële onderneming zonder vereiste vergunning valt mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van misleiding of een misleidende omissie. Ook is de handelspraktijk mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van de lijst in Bijlage I van de Richtlijn oneerlijke handelsprakijken, waarin de handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. Met deze explicitering wordt deze handelspraktijk onomstotelijk een oneerlijke handelspraktijk, wat kan bijdragen aan het tegengaan van deze onwenselijke praktijken. Op dit moment onderzoekt de Europese Commissie of de huidige consumentenwetgeving, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, voldoende aansluit bij dit digitale tijdperk (fitness check).7 De nieuwe Europese Commissie zal op basis van de resultaten van dit onderzoek besluiten of de Europese consumentenwetgeving daadwerkelijk wordt aangepast. Ik zal, samen met de Minister van EZK, de Europese Commissie vragen deze handelspraktijk onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk in een voorstel voor de herziening van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
Bent u het, dit alles overziend, ermee eens dat er wel degelijk een urgentie bestaat om met aanvullende maatregelen te komen, omdat de huidige regelgeving ontoereikend is, toezicht en handhaving vooralsnog niet leiden tot inperking van de praktijken van finfluencers en de voorgenomen Brusselse regelgeving naar verwachting geen concrete oplossing zal bieden?
Ik deel uw wens voor aanvullende stappen en daarom ga ik drie acties ondernemen. Voor toelichting op die acties verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
De uitspraak van de rechter over belastingconstructies gericht op belastingontwijking |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rechter verwerpt PwC-opzetje om Nederlandse belasting te ontlopen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat praktijken van bedrijven die gericht zijn op ontwijken van het betalen van belasting nadelige gevolgen hebben voor de maatschappij, en dat dit ingaat tegen het principe dat iedereen (dus ook bedrijven) eerlijk belasting moet betalen? Kunt u schetsen welke stappen u onderneemt om dergelijke praktijken te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. Door belastingontwijking komen de kosten van algemene voorzieningen uiteindelijk te liggen bij burgers en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig, te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen. Belastingontwijking ondermijnt daarmee de belastingmoraal en schaadt bovendien de Nederlandse reputatie.
Nederland heeft de afgelopen jaren belastingontwijking met verschillende maatregelen streng aangepakt. Op internationaal terrein heeft Nederland actief en constructief meegewerkt aan de afspraken die zijn gemaakt over een herziening van het internationale belastingsysteem. Ook nationaal zijn veel maatregelen genomen. Een belangrijk voorbeeld is de bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die Nederland vanaf 1 januari 2021 heeft ingevoerd. Vanaf 1 januari 2024 geldt de bronbelasting ook voor dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Ook de strenge vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) is een voorbeeld dat de inzet van het kabinet in de aanpak van belastingontwijking toont. Daarnaast heeft Nederland maatregelen genomen die zorgen voor een evenwichtigere belastingheffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.2 Een voorbeeld hiervan is de beperking van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting sinds 2022. Al deze maatregelen hebben de mogelijkheden voor belastingontwijking in en via Nederland aanzienlijk verminderd, en hebben bijgedragen aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. Het IMF en de Europese Commissie geven aan dat Nederland met al deze maatregelen belastingontwijking waar mogelijk tegengaat.
Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking voort. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet op internationale maatregelen. Ook nationaal zet het kabinet verdere stappen, bijvoorbeeld door te werken aan een wetsvoorstel met een maatregel tegen het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed, dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog verschillende concrete maatregelen voor opmerkelijke belastingconstructies die geïnventariseerd zijn in de Kamerbrief van 19 september jl.3
Welke mogelijkheden ziet u om bedrijven te stimuleren om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen bij het tegengaan van dergelijke praktijken, met oog op de commissie die PwC in 2016 heeft ingesteld die de maatschappelijke context meeweegt bij belastingadviezen? Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat dergelijke instrumenten niet alleen op papier geregeld zijn, maar ook daadwerkelijk succesvol ingezet worden?
In de eerste plaats zou ik graag de Tax Governance Code (TGC) van VNO-NCW willen aanhalen. Met de TGC liet een grote groep beursgenoteerde bedrijven zien dat zij de stap durfden te maken naar een meer transparante belastingpraktijk. De TGC heeft tot doel meer inzicht te bieden in de belastingstrategie van grote ondernemingen en wat zij betalen in de landen waar ze actief zijn. Deelnemers houden zich niet alleen aan de letter, maar ook aan de geest van de wet en zien het betalen van belastingen niet alleen als kostenpost, maar ook als een middel voor sociaal-economische cohesie, duurzame groei en welvaart op de lange termijn. De TGC is een instrument van het bedrijfsleven zelf. Wel is het Ministerie van Financiën nauw betrokken, en wordt regelmatig samen met een breed scala aan partijen over de code gesproken (ook van buiten het bedrijfsleven), waaronder ook over de naleving van de code.
Daarnaast heb ik mij sinds mijn aantreden ingezet om de dialoog en acties op het gebied van ethisch handelen en maatschappelijke verantwoordelijkheid van belastingadviseurs en bedrijven verder te brengen in gesprekken met bedrijven en organisaties, tijdens optredens en in colleges aan studenten fiscaal recht.
Het is goed om te zien dat de beroepsgroep van belastingadviseurs stappen heeft gezet op dit gebied. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de Tax Principles die de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) in 2022 heeft aangenomen en hanteert voor haar leden en het Register Belastingadviseurs dat een voorstel heeft gedaan om de kwaliteit van het beroep van adviseurs te bewaken en misstanden tegen te gaan. Deze initiatieven kunnen ook doorwerken naar het tuchtrecht dat die beroepsorganisaties hanteren. De Tax Principles van de NOB maken namelijk integraal deel uit van de aangescherpte en gemoderniseerde Code of Conduct van de NOB, en naar mijn mening kan over een schending van die Code of Conduct – als handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep – een tuchtrechtelijke klacht bij de NOB worden ingediend. Niet alleen een cliënt van een lid van de NOB maar ook de Belastingdienst kan zo’n klacht indienen. Dergelijke initiatieven zijn nog relatief nieuw en het zal daarom nog enige tijd duren voordat duidelijk wordt of deze initiatieven er daadwerkelijk toe leiden dat belastingadviseurs en hun beroepsorganisaties meer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. De beroepsgroep is verder zelf aan zet op dit thema. In mijn gesprekken met de beroepsgroep zal ik dit onderwerp blijvend agenderen.
Valt de in deze casus gepoogde constructie onder de reikwijdte van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6, die intermediairs en/of belastingplichtigen verplicht om potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies te melden bij de Belastingdienst?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Deze vraag zal ik daarom beantwoorden aan de hand van openbare informatie, waaronder de uitspraak van Rechtbank Amsterdam4 waaraan Het Financieele Dagblad refereert in diens artikel van 17 maart jl.5
Op grond van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 geldt een meldingsplicht ingeval van een meldingsplichtige grensoverschrijdende (internationale) constructie. De meldingsplicht geldt voor de periode vanaf 25 juni 2018.
De gepoogde opzet die wordt beschreven in voornoemde uitspraak van Rechtbank Amsterdam bestaat in de kern uit een juridische fusie waarbij een moedermaatschappij opgaat in haar dochtermaatschappij (dochter/moeder-fusie). Een dochter/moeder-fusie kan onder bepaalde omstandigheden onder de meldingsplicht van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 vallen, meer specifiek onder wezenskenmerk E3. Dit wezenskenmerk ziet op internationale reorganisaties. In dit specifieke geval concludeer ik op basis van de openbare informatie dat voor deze dochter/moeder-fusie echter niet voldaan wordt aan de vereisten van wezenskenmerk E3, omdat het een fusie betreft waarbij een Nederlandse onderneming wordt overgedragen aan een andere Nederlandse onderneming.
Als deze constructie wel onder de reikwijdte van de MDR valt, hoe verklaart u dan dat deze niet eerder aan het licht is gekomen? Hoe reflecteert u op de handhaving ten aanzien van de implementatie van deze richtlijn in de praktijk?
De handhaving van de naleving van de implementatie van de richtlijn is gecentraliseerd belegd bij het gespecialiseerde MDR-team van de Belastingdienst. Het MDR-team zet diverse handhavingsinstrumenten in om de naleving van de DAC6 richtlijn te bevorderen. Allereerst doet het team dat door helder informatie te geven over de meldingsplicht en door bereikbaar te zijn. Hiermee wordt de compliance aan de voorkant verhoogd. Daarnaast zijn er verschillende inspanningen in het kader van het toezicht. Zo is onder andere de kwaliteit van de meldingen beoordeeld en zijn de melders hierop per brief aangesproken indien dit nodig was. Het MDR-team beoordeelt een groot aantal meldingen op basis van een signaalmodel op de noodzaak om aandacht aan de fiscaliteit te besteden. Naast het centrale toezicht zijn de meldingen ook grotendeels beschikbaar voor het reguliere toezicht proces. Bovendien legt het MDR-team bedrijfsbezoeken af bij intermediairs en andere meldingsplichtigen om toe te zien op de processen rondom DAC6. Overigens wordt de implementatie van de MDR en eventuele andere Europese regels ook vanuit Europa bewaakt, door bijvoorbeeld de European Court of Auditors.
Als deze constructie niet onder de reikwijdte van deze richtlijn valt, deelt u dan de mening dat dit wel zo zou moeten zijn? Bent u bereid om in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om (desnoods eerst op nationaal niveau) de effectiviteit van deze wetgeving te vergroten, bijvoorbeeld door de meldingsplicht te verbreden?
DAC6 heeft als doel de lidstaten door automatische gegevensuitwisseling over grensoverschrijdende constructies beter in staat te stellen zich te verweren tegen uitholling van hun nationale belastinggrondslagen.6 Lidstaten beschikken namelijk bij grensoverschrijdende constructies niet zonder meer over alle relevantie informatie om te kunnen beoordelen of hun belastingautoriteit kan of moet optreden tegen een bepaalde constructie.
Ik begrijp dat met de beschreven opzet getracht werd de consequenties van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid7 te matigen voor een bestaande structuur. De aanleiding was derhalve één specifieke Nederlandse wetswijziging, de Wet spoedreparatie fiscale eenheid.
De richtlijn betreft een Europees vastgesteld kader voor de detectie van internationale constructies. Het uitbreiden van MDR/DAC6 specifiek voor een aanpassing van een groepsstructuur als de onderhavige zal niet wezenlijk bijdragen aan het voorkomen of vroegtijdig onderkennen van internationale belastingontduiking/-ontwijking. Het lijkt dan ook minder passend om MDR/DAC6 specifiek voor een situatie als de onderhavige unilateraal te verruimen en zo af te wijken van de Europees afgesproken standaard.
Kunt u schetsen hoeveel meldingen er de afgelopen jaren zijn binnengekomen ten aanzien van agressieve belastingconstructies op basis van deze richtlijn of in algemene zin? Kunt u tevens een beeld geven van wat er op basis van deze meldingen veranderd is in wetgeving om deze mazen te dichten?
In totaal zijn in Nederland tot en met 2023 7.666 meldingen ontvangen. Deze meldingen zien op een periode van 25 juni 2018 tot en met 31 december 2023. Binnen Europa zijn 4.064 meldingen over dezelfde periode ingediend met relevantie voor Nederland. Dit is hieronder nader gevisualiseerd.
De Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 heeft onder andere tot doel het informeren van (belasting)autoriteiten, zodat onverwijld kan worden gereageerd op schadelijke fiscale praktijken door mazen in wetgeving te dichten. Het informeren van (belasting)autoriteiten helpt ook om op schadelijke fiscale praktijken te kunnen reageren door middel van passende risicobeoordelingen en belastingcontroles. Overigens geldt in algemene zin dat tendensen die afgeleid worden uit MDR-signalen in een groter geheel van signalen kunnen bijdragen aan voorgenomen wetswijzigingen. Die MDR-signalen vormen dan een onderdeel van het geheel om tot veranderingen in de regels te komen.
Onder andere als gevolg van Europese richtlijnen zijn in de afgelopen jaren antimisbruikbepalingen geïntroduceerd, zoals in het bijzonder de ATAD-richtlijn (Anti Tax Avoidance Directive). De informatie uit ontvangen meldingen wordt (ook) gebruikt om te beoordelen of agressieve fiscale constructies kunnen worden bestreden met de bestaande antimisbruikbepalingen. Hiermee zijn de bestaande antimisbruikbepalingen en de meldingsplicht op grond van de Mandatory Disclosure Rules (DAC6) complementair aan elkaar in de bestrijding van schadelijke fiscale praktijken. Tot slot is met de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 ook een algemeen afschrikeffect beoogd.
De uitwerking van het Europese begrotingsraamwerk |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Zijn de cijfers over de effecten van de herziene Europese begrotingsregels op het structureel primair saldo (SPS) en de uitgavengroei gedeeld in de brief van februari 2024 over het Raadsakkoord de meest recente? Verwacht u de komende tijd nog aanpassingen of updates in de raming van de effecten?
De Europese Commissie (de Commissie) heeft enkele weken geleden geactualiseerde, voorlopige berekeningen met de lidstaten gedeeld. In deze nieuwe berekeningen is het benodigde structureel begrotingssaldo dat lidstaten moeten behalen aan het einde van de aanpassingsperiode geactualiseerd aan de hand van de cijfers van in november gepubliceerde macro-economische aannames behorende bij het aankomende Vergrijzingsrapport 2024 van de Commissie. Op basis van deze nieuwe, voorlopige berekeningen zou Nederland moeten toebewegen naar een structureel primair begrotingssaldo van 0,3% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2028 (zonder verlenging van de aanpassingsperiode) of 0,2% bbp in 2031 (met verlenging). In de Kamerbrief over het Raadsakkoord1 is gecommuniceerd dat Nederland moet toebewegen naar een structureel primair saldo van 0,7% bbp in 2028. Het verschil is het resultaat van de recent geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024, die ten tijde van deze Kamerbrief nog niet beschikbaar waren.
In juni 2024 krijgen lidstaten een technisch referentiepad van de Commissie (wanneer zij een tekort boven 3% bbp of een schuld van 60% bbp hebben) of krijgen ze de gelegenheid om technische informatie aan te vragen (voor lidstaten onder deze referentiewaarden). De referentiepaden en technische informatie zullen worden gebaseerd op de cijfers uit de voorjaarsraming van de Europese Commissie, die in mei of juni 2024 verschijnt.
Het is hierbij goed om te noemen dat in de preventieve arm van de regels de Europese Unie geen alternatief uitgavenpad kan opleggen zolang het tekort kleiner is dan 3% bbp en de schuld lager is dan 60% bbp (voor de eerste ronde plannen wordt hiervoor de raming voor 2024 uit de voorjaarsraming gebruikt), ook niet in het geval Nederland een plan zou indienen dat niet voldoet aan de eisen die volgens de verordening worden gesteld aan het uitgavenpad. Voor de correctieve arm geldt dat de Commissie geen handhavingsmaatregelen kan voorstellen zolang het begrotingstekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijft. Voor het openen van buitensporigtekortprocedures in 2024 wordt gebruik gemaakt van realisaties in 2023 en de verwachtingen uit de voorjaarsraming.
Klopt het dat uit de herziene Europese begrotingsregels een opgave voor Nederland zou volgen waarin de SPS in 2028 (bij een vierjaarspad) + 0,7% zou zijn, terwijl de Studiegroep Begrotingsruimte uitgaat van een SPS van – 0,1% voor 2028?
De methode die door de Commissie (Debt Sustainability Analysis, DSA) wordt gebruikt is niet één-op-één vergelijkbaar met de methode die is toegepast door het onafhankelijke ambtelijke advies van de 17de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR). De SBR adviseert het volgende kabinet om het reguliere begrotingstekort in 2028 te reduceren tot circa 2% bbp. Dit komt overeen met een structureel primair saldo van ca. -0,1%. Dit draagt onder huidige aannames voor rente en groei bij aan schuldstabilisatie. Het 17e SBR is een ambtelijk onafhankelijk advies voor de komende kabinetsperiode, en het is daarom aan het volgend kabinet om dit te wegen.
De Europese Unie richt zich in de nieuwe begrotingsregels op het structureel primair begrotingssaldo. Dit is het reguliere begrotingssaldo gecorrigeerd voor de stand van de economie en rentelasten. De Europese Unie hanteert een horizon tot tien jaar na de vier- of zevenjarige aanpassingsperiode (dit noemt de Commissie de middellange termijn). Dit betekent dat de Commissie vooruitkijkt naar 2038 (in het geval van een vierjarige aanpassingsperiode) of 2041 (in het geval van een zevenjarige aanpassingsperiode). Het uitgangspunt van de berekening van de Commissie is dat lidstaten gedurende deze horizon hun schuld geloofwaardig laten dalen (voor lidstaten met een schuld boven 60% bbp) of op een prudent niveau onder de 60% bbp houden (voor lidstaten met een schuld onder 60% bbp), en hun tekort onder 3% bbp houden. De Commissie rekent terug welk structureel primair begrotingssaldo daar voor nodig is aan het einde van de aanpassingsperiode (2028 of 2031), waarbij het uitgangspunt is dat ook de verwachte vergrijzingskosten in de jaren daarna zonder aanvullend beleid in voldoende mate kunnen worden geabsorbeerd.
De verschillen tussen de SBR en de berekeningen van de Commissie kunnen dus niet alleen op basis van verschillen in economische aannames worden verklaard en kunnen niet eenvoudig met elkaar worden vergeleken. De twee methoden hebben verschillende doelen en komen daarmee tot verschillende uitkomsten.
Lidstaten krijgen bij het opstellen van hun begrotingsplan de mogelijkheid om zelf een uitgavenpad voor te stellen, waarbij zij mogelijk kunnen afwijken van het referentiepad van de Commissie. Een voorstel voor een eventueel hoger uitgavenpad moet worden onderbouwd aan de hand van deugdelijke economische argumenten en op basis van kwantitatieve gegevens.
In welke mate verklaart het gebruik van verschillende aannames over groei, rentes, et cetera het in de voorgaande vraag genoemde verschil? Kan dit kwantitatief toegelicht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt uit het antwoord op de voorgaande twee vragen dat de budgettaire opgave die uit de herziene begrotingsregels volgt groter is dan die door de Studiegroep geadviseerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven hoeveel euro Nederland zou moeten ombuigen om ten opzichte van de SPS 2024 na afloop van het vier- of zevenjarenplan op een SPS van 0,7% te komen?
In de Kamerbrief over het Raadsakkoord2 is gecommuniceerd dat Nederland moet toebewegen naar een beoogd structureel primair saldo van 0,7% bbp in 2028. Op basis van geactualiseerde, voorlopige berekeningen zou Nederland moeten toebewegen naar een beoogd structureel primair begrotingssaldo van 0,3% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2028 (zonder verlenging van de aanpassingsperiode) of 0,2% bbp in 2031 (met verlenging). Het verschil tussen deze cijfers is het resultaat van de geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024, die ten tijde van de Kamerbrief over het Raadsakkoord nog niet beschikbaar waren.
Ook deze geactualiseerde berekeningen van de Commissie zijn op dit moment nog voorlopig en indicatief. Voor de beoordeling van de uitgavenpaden van de eerste ronde plannen zal de Commissie gebruik maken van economische prognoses uit de voorjaarsraming, die in mei of juni 2024 wordt gepubliceerd. Deze cijfers zijn bepalend voor het verschil tussen het verwachte en het te bereiken structureel primair saldo, en dus ook voor de ombuiging die een lidstaat moet maken om te voldoen aan de criteria die de Europese Unie stelt aan het uitgavenpad. Het is op dit moment moeilijk om te zeggen welk structureel primair saldo de Commissie voor 2028 zal ramen, omdat dit zal afhangen van de laatste economische ontwikkelingen en macro-economische aannames. Het is daarom nog niet te zeggen welke begrotingsopgave de Commissie voor Nederland zal berekenen.
Het is hierbij goed om te noemen dat in de preventieve arm van de regels de Europese Unie geen alternatief uitgavenpad kan opleggen zolang het tekort kleiner is dan 3% bbp en de schuld lager is dan 60% bbp (voor de eerste ronde plannen wordt hiervoor de raming voor 2024 uit de voorjaarsraming gebruikt), ook niet in het geval Nederland een plan zou indienen dat niet voldoet aan de eisen die volgens de verordening worden gesteld aan het uitgavenpad. Voor de correctieve arm geldt dat de Commissie geen handhavingsmaatregelen kan voorstellen zolang het begrotingstekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijft. Voor het openen van buitensporigtekortprocedures in 2024 wordt gebruik gemaakt van realisaties in 2023 en de verwachtingen uit de voorjaarsraming.
Om enige inschatting te geven van de omvang van de mogelijke ombuiging van het begrotingssaldo, kan de voorlopige Commissieberekening van het doel voor het structureel primair saldo in 2028 voor Nederland worden vergeleken met de raming van het structureel primair saldo in 2028. Dat geeft een beter beeld van de mogelijke benodigde budgettaire ombuiging dan een vergelijking met het verwachte structureel primair saldo in 2024. De uitkomst van de voorjaarsraming is nog niet bekend, daarom wordt in tabel 1 een bandbreedte getoond rondom de waarde van de herfstraming uit 2023. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat de geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024 niet in deze raming voor de ontwikkeling van het saldo zijn meegenomen. Op basis van die cijfers zou het begrotingssaldo, tussen de 1,0 en 2,0 procentpunt van het bbp verbeterd moet worden.
Het is op dit moment niet goed mogelijk om deze ombuiging uit te drukken in een exact bedrag. Zowel het uiteindelijke doel voor het structureel primair saldo in 2028 als de Commissieraming voor het structureel primair saldo staan namelijk nog niet vast. Ter indicatie: een aanpassing van 1%-punt van het geraamde structureel primair saldo in 2028 zorgt voor een verandering van de benodigde opgave van ongeveer 12,5 miljard euro.
A
Voorlopige Commissieberekening van het doel voor het structureel primair saldo voor NL in 2028
0,3%
B
Bandbreedte rondom de waarde van de herfstraming van het structureel saldo in 2028
– 1,8% tot – 2,8%
C
Commissieraming rente-uitgaven in 2028
1,1%
D
Structureel primair saldo in 2028 (B plus C)
– 0,7% tot – 1,7%
E
Omvang mogelijke ombuiging (verschil A en D)
1,0% tot 2,0%
Kunt u eenzelfde schatting geven voor Frankrijk, Duitsland en Italië?
Voor de beoordeling van de uitgavenpaden van de eerste ronde plannen zal de Commissie gebruik maken van economische prognoses uit de voorjaarsraming, die in mei of juni wordt gepubliceerd. Daarom geldt dat het ook voor deze landen lastig is om op dit moment voor deze landen een inschatting te geven van de vereiste ombuiging, omdat de raming van het structureel primair saldo in 2028 zal afhangen van de laatste economische ontwikkelingen en macro-economische aannames.
Ook voor deze landen wordt de opgave bepaald door het voorlopige doel voor het primair saldo in 2028 te vergelijken met raming van de Commissie van het structureel primair saldo in 2028. De uitkomst van de voorjaarsraming is nog niet bekend, daarom wordt in tabel 2 een bandbreedte gepresenteerd rondom de waarde van de herfstraming uit 2023. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat de geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024 niet in deze raming zijn meegenomen. Ook voor deze landen geldt dat het moeilijk is om de ombuiging uit te drukken in een exact bedrag. Zowel het uiteindelijke doel voor het structureel primair saldo in 2028 als de Commissieraming voor het structureel primair saldo staan nog niet vast.
Frankrijk
Duitsland
Italië
A
Voorlopige Commissieberekening van het doel voor het structureel primair saldo in 2028
0,8%
0,4%
3,5%
B
Bandbreedte rondom de waarde van de herfstraming van het structureel saldo in 2028
– 5,1% tot – 6,1%
– 1,5% tot – 2,5%
– 6,5% tot – 7,5%
C
Commissieraming rente-uitgaven in 2028
2,9%
1,3%
5,4%
D
Structureel primair saldo in 2028 (B plus C)
– 3,2% tot – 2,2%
– 0,2% tot – 1,2%
– 1,1% tot – 2,1%
C
Omvang mogelijke ombuiging (verschil A en D)
3,0% tot 4,0%
0,6% tot 1,6%
4,6% tot 5,6%
Hoeveel extra publieke investeringen in de groene transitie zijn er volgens u de komende tien jaar nodig? Kunt u dit kwantitatief toelichten?
Maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan zorgen voor een toenemend beslag op de overheidsfinanciën, zoals ook aangegeven in een brief van 2 september 2022 over de kabinetsvisie op de toekomst van de Economische en Monetaire Unie3. Om de Europese doelstelling van 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 te halen is volgens de Europese Commissie jaarlijks gemiddeld 360 miljard euro extra aan investeringen nodig, wat neerkomt op grofweg 2% van het jaarlijks EU BBP.4 Na 2030 loopt dit bedrag verder op. De schattingen over de verhouding tussen publieke en private investeringen lopen daarbij uiteen. Denktank Bruegel noemde in 2021 een verhouding van 1:4 tot 1:55, terwijl zij in een analyse uit 2023 spreekt6 van een verhouding 1:3. Bruegel projecteert dit op de 2% totale investeringsbehoefte en komt uit op circa 0,6% BBP extra jaarlijkse publieke investeringen. Bruegel haalt ook een studie aan die de totale publieke investeringsbehoefte hoger inschat, op 1,8% EU BBP per jaar.7 Bruegel merkt op dat het aandeel private investeringen hoger kan uitpakken als groene investeringen winstgevender worden gemaakt via regulering, belasting en een hogere CO2-prijs.
Volgens het kabinet is het daarom in de eerste plaats van belang om private investeringen te stimuleren door een goed en voorspelbaar systeem van CO2-beprijzing, bij voorkeur op Europees niveau, en een goede EU-taxonomie voor groene investeringen. Daarnaast zijn substantiële publieke investeringen nodig. Lidstaten kunnen daartoe goed gebruik maken van Europese middelen (waaronder de RRF inclusief REPowerEU, de EU-begroting en fondsen zoals het Moderniseringsfonds, het Innovatiefonds en het Sociaal Klimaatfonds) en kunnen daarnaast investeringen op de nationale begrotingen vergroten. Het combineren van hogere publieke investeringen met schuldafbouw vraagt om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten van uitgaven. Daarnaast zijn hervormingen mogelijk die de uitgavengroei op lange termijn (op gebied van o.a. pensioenen, sociale zekerheid en zorg) in toom houden. Dit zal voornamelijk van belang zijn in lidstaten waarin de vergrijzing een groot effect zal hebben op de overheidsfinanciën. Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden of deze verschuiven naar minder verstorende bronnen. Ten slotte kunnen lidstaten investeringsbelemmeringen adresseren, de absorptiecapaciteit verbeteren en door een beter beheer de efficiëntie van publieke investeringen verhogen.
Kunt u een inschatting maken voor welk deel van de Nederlandse begroting aanspraak gemaakt zou kunnen worden op de extra ruimte die het raamwerk biedt voor cofinanciering van EU-fondsen? Hoeveel bedraagt dit maximaal komende kabinetsperiode?
In het herziene raamwerk worden de uitgaven aan de (verplichte) nationale cofinanciering van programma’s die worden gefinancierd door de EU uitgezonderd van het uitgavenpad. Dit houdt in dat fluctuaties in de uitgaven aan nationale cofinanciering gedurende de uitvoering van een plan niet tellen als overschrijding (of onderschrijding) van het uitgavenpad. Dit betekent dat hoger dan verwachte uitgaven aan cofinanciering (door bijvoorbeeld een snelle implementatie van investeringsprojecten die met EU-geld worden gefinancierd) niet hoeven te worden gecompenseerd door bezuinigingen elders en dat lager dan verwachte uitgaven aan cofinanciering ook geen ruimte geven voor hogere uitgaven elders. De uitgaven aan de nationale cofinanciering tellen wel gewoon mee in de berekening van de begrotingsinspanning die lidstaten moeten leveren om tot een geloofwaardige afbouw van schuld te komen, zodat de ambitie van het raamwerk gelijk blijft.
Het Europees statistische bureau Eurostat zal een kader opstellen voor de rapportage door lidstaten van statistische data over nationale cofinanciering van EU-programma’s. Dit betreft onder meer het format, de reikwijdte, de frequentie en de timing van het aanleveren van de data. Tot die tijd mogen lidstaten zelf schattingen doen van de nationale cofinanciering. Het kabinet zal navraag doen hoe deze afspraak moet worden toegepast.
Nationale cofinanciering vindt op dit moment vooral plaats binnen het Cohesiebeleid van de Unie. In Nederland worden daarbinnen de fondsen EFRO, ESF+ en JTF uitgevoerd. Naar verwachting van de Commissie zal Nederland in de periode 2021–2027 ca. 2,0 miljard euro aan nationale cofinanciering geven. Dat betekent een indicatief gemiddelde van 0,3 miljard euro per jaar.
Klopt het dat het uitgavenpad voor lidstaten die onder de 60%-schuld zitten enkel tot doel heeft die schuld onder de 60% te houden en niet te laten dalen? Zo ja, hoe kan het dan dat de budgettaire opgave die uit de herziene Europese begrotingsregels lijkt te volgen (alhoewel facultatief) groter is dan het kwantitatieve advies van de Studiegroep, terwijl in dat kwantitatieve advies verondersteld wordt dat de schuld gelijk (en dus onder de 60%) blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt uit voorgaande vraag dat de herziene begrotingsregels aan Nederland een grotere dan noodzakelijke budgettaire opgave zouden suggereren om onder de 3% en 60% te blijven? Wat is van een dergelijke opgave de economische onderbouwing?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Studiegroep uitgaat van een (relatieve) laagconjunctuur? Zo nee, hoe verklaart u anders dat het structurele saldo in de raming van de Studiegroep lager is dan het feitelijke saldo (bij laagconjunctuur is het structurele saldo lager)? Wat is de economische onderbouwing hiervan?
De Studiegroep gaat uit van de economische ramingen zoals gepubliceerd in de Macro-Economische Verkenningen van het CPB. Het CPB gebruikt zijn eigen inschatting van de output gap voor het economische scenario. De output gap is een technische, niet-observeerbare indicator die het verschil weergeeft tussen het gerealiseerde bbp en de potentiële productie (het voor conjunctuur geschoonde bbp). Bij een positieve output gap is het daadwerkelijke bbp hoger dan de potentiële productie, en is er dus sprake bij van een hoogconjunctuur. Bij een negatieve output gap is het daadwerkelijke bbp lager dan de potentiële productie, en is er sprake van een laagconjunctuur.
Om het geraamde feitelijke saldo voor 2028 te vertalen naar het structurele saldo gebruikt het CPB de output gap zoals de Europese Commissie die hanteert. Dit zorgt voor consistentie, omdat de Commissie voor toetsing aan de begrotingsregels ook haar eigen raming als uitgangspunt hanteert. Het feit dat het structureel saldo lager is dan het feitelijk saldo impliceert inderdaad dat er volgens de methode van de Europese Commissie in 2028 sprake is van een negatieve output gap (ofwel laagconjunctuur).
Welke rol spelen verschillende scenario’s over de demografische ontwikkeling in de modelmatige raming van de schuldafbouwpaden van lidstaten? Zijn demografische scenario’s naast zaken als groei en inflatieramingen onderdeel van de modellen?
De Commissie gebruikt voor de eerste ronde plannen de methodologie voor de schuldhoudbaarheidsanalyse uit de Debt Sustainability Monitor 2023 (DSM). Vervolgens zal een nieuwe werkgroep zich buigen over mogelijke verbeteringen van de methodologie van de schuldhoudbaarheidsanalyse.
De Commissie voert geen scenario’s uit voor demografische ontwikkelingen in de DSM. Wel worden demografische ontwikkelingen indirect meegenomen in de berekening van het uitgavenpad, omdat de Commissie rekening houdt met een bredere set van scenario’s en historische landspecifieke schokken. Om trends in de demografie mee te nemen in de berekeningen, maakt de Commissie in de DSM gebruik van ramingen van de bevolkingsgroei door Eurostat en ramingen van de vergrijzingslasten uit het Vergrijzingsrapport 2024.
Barrières voor sociaal advocaten om toeslagenouders juridisch bij te staan en de haperende uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) |
|
Jimmy Dijk (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de waardering van zaken voor het ondersteunen van ouders bij het herstelproces toeslagen in 2024 is veranderd van 0,5 per toevoeging naar 1,0 per toevoeging waardoor er onder de streep minder toeslagenouders kunnen worden geholpen per advocaat?1
Het klopt dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) het reguliere beleid van 1,0 toevoegeenheid weer hanteert. Hiermee draait de Raad een eerdere uitzondering voor toeslagenzaken terug. De uitzondering was een tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagenzaken, die afwijkt van de reguliere gang van zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Klopt het dat deze beslissing is genomen zonder dat de advocaten die werken in dit systeem hierin gehoord zijn?
Voorafgaand aan de beslissing om te stoppen met de tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagzaken, heeft de Raad gesprekken gevoerd met de advocaten die veel zaken in behandeling hebben onder de subsidieregeling «pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag». Het ging hierbij om enkele advocaten (kantoren) die dreigden het maximum toegestane aantal zaken per jaar te overschrijden. Daarnaast stuurt de Raad altijd aankondigingen aan advocaten die het maximum aantal zaken naderen. Vorig jaar heeft de Raad twee kantoren bezocht die dit maximum hadden bereikt, voor een persoonlijk gesprek. Tijdens deze ontmoetingen is besproken hoe deze kantoren omgingen met het hoge aantal zaken en hoe zij ervoor konden zorgen dat er voldoende kwalitatieve aandacht kan worden besteed aan de (vervolg) zaken van deze ouders. Ook is gesproken over de wens van beide kantoren om nog meer ouders te vertegenwoordigen. De uitkomst van deze gesprekken is zorgvuldig meegewogen en afgestemd met de toezichthouder van de advocaten, de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA). In het belang van de gedupeerde ouders, heeft de Raad besloten om het reguliere beleid, dat voor alle zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand geldt, weer in acht te nemen en dus te stoppen met het tijdelijke maatwerk voor de herstelregeling Kinderopvangtoeslag.
Ook de NOvA onderkent ten volle dat er grenzen zijn aan het aantal uren dat een advocaat jaarlijks aan zaken kan besteden. Wordt die grens overschreden, dan is de kwaliteit van de rechtsbijstand in het geding.
Waarom is ervoor gekozen deze eenheid te verhogen aangezien het in de praktijk voor veel advocaten al moeilijk was om alle ouders te helpen en door deze verhoging nog minder procedures per advocaat kunnen worden gevoerd?
Er is niet zozeer gekozen voor een verhoging, er is gekozen voor het terugdraaien van een tijdelijke maatwerkoplossing.
Om de kwaliteit van gesubsidieerde rechtsbijstand te waarborgen, stelt de Raad, in nauwe samenwerking met de NOvA voorwaarden aan de inschrijving van advocaten. Deze voorwaarden omvatten onder meer de vereiste expertise en het maximale aantal toevoegingen dat per jaar kan worden aangevraagd door een advocaat. De Raad heeft het maximum aantal toevoegingen vastgesteld op 250 toevoegeenheden per jaar, waarbij één toevoegeenheid staat voor een werklast van 6 of meer uren. Met 250 toevoegeenheden per jaar komt een advocaat uit op een werklast van (minimaal) 1.500 uur. In de juridische sector is een werklast van 1.200 declarabele uren per jaar de norm. Het beleid van de Raad dat er maximaal 250 toevoegeenheden afgegeven worden, die staan voor een werklast van meer dan 1.500 uur per jaar, overschrijdt deze norm al ruimschoots. De Raad voert dit maximumbeleid om ervoor te zorgen dat een advocaat voldoende tijd heeft om een client goed bij te staan. Het overschrijden van de jaarlijkse norm brengt de kwaliteit van de geboden rechtsbijstand in gevaar.
Tijdens de opstart van de herstelregelingen voor de toeslagenaffaire heeft de Raad het besluit genomen om de wegingsnorm voor een toevoeging voor deze zaken tijdelijk te verlagen van 1 toevoegingseenheid naar 0,5. De Raad heeft hiervoor gekozen omdat de hersteloperatie tijd nodig had om op gang te komen, waardoor deelnemende advocaten gedurende de opstartfase niet voldoende declarabele werkzaamheden konden verrichten. Dit omdat advocaten pas kunnen declareren voor de toevoeging als de activiteiten die onder een toevoeging vallen zijn afgerond. In het geval van toeslagenzaken kan dat lang duren, omdat er toevoegingen worden afgegeven voor de verschillende fases in het herstelproces, zoals bijvoorbeeld de integrale beoordeling of bezwaar. Pas als de desbetreffende fase is afgerond, kan een advocaat daarvoor declareren. Gedurende de wachttijd van bijvoorbeeld de behandeling van de integrale beoordeling kan een advocaat niet declareren en heeft de advocaat ook weinig werk aan zo’n zaak. Met de verlaging van de wegingsnorm heeft de Raad het voor de deelnemende advocaten mogelijk gemaakt om gedurende de opstartfase van de hersteloperatie tijdelijk een hoger aantal zaken aan te trekken om aan voldoende declarabele werkzaamheden te komen.
Op basis van de declaraties en de berichten van de werkgroep van toeslagadvocaten heeft de Raad de afgelopen periode geconstateerd dat de werkzaamheden die voortvloeien uit de hersteloperatie op gang zijn gekomen en tot declaraties leiden. Hiermee vervalt de bovenstaande reden voor het tijdelijke maatwerk. Omdat de werkzaamheden die voortvloeien uit de herstelzaken op gang zijn gekomen, is het van belang om het maximaal aantal zaken dat een advocaat kan aanvragen weer te normaliseren zodat de kwaliteit van rechtsbijstand wordt geborgd.
Het is niet wenselijk dat er voor de bijstand van gedupeerde ouders een andere kwaliteitsstandaard wordt gehanteerd dan voor reguliere zaken. Ook gedupeerde ouders moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede rechtsbijstand en een grondige behandeling van hun zaak.
Vindt u het een teken van goed functioneren van de Wht dat er signalen zijn van advocaten die middels de Wht toeslagenouders helpen zonder dat hier nog een toevoeging tegenover stond omdat het aantal toevoegingen te weinig is om alle ouders te helpen?
Alle ouders die dat willen, kunnen worden geholpen door een advocaat. Op dit moment zijn er ruim 280 aangemelde advocaten die zich bij de Raad hebben gemeld om rechtsbijstand te verlenen aan gedupeerde ouders. Nu er voldoende gekwalificeerde advocaten beschikbaar zijn om alle gedupeerde ouders bij te staan, bestaat over de hele linie de indruk dat daar in voldoende mate in wordt voorzien.
Een enkel kantoor heeft zoveel zaken aangenomen, dat ze het jaarlijkse maximum aan toevoegingen hebben overschreden. Die keuze van het advocatenkantoor heeft tot gevolg dat ze voor een deel van die gedupeerde ouders geen (nieuwe) toevoeging kan aanvragen. Deze ouders kunnen echter wel aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. In zo’n geval geldt dat het kantoor de betreffende ouders kunnen doorverwijzen naar de Raad, zodat de Raad hen kan koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Een te hoge werkdruk is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening. Het is van belang dat advocaten voldoende tijd hebben voor elke zaak.
Wat vindt u van de hoge barrières waar advocaten in het proces van de Wht tegenop lopen, zoals een gebrek aan gevraagde informatie, geen processtukken, het overslaan van oudergesprekken door zaakbehandelaars, het niet toezenden van een vooraankondiging en het onthouden van het recht om zienswijzen in te dienen waardoor het proces kwalitatief niet zorgvuldig verloopt?
De hersteloperatie richt zich op laagdrempelig herstel, bijvoorbeeld door ouders tijdens de integrale beoordeling te laten begeleiden door een persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB-er) die beschikbaar is voor vragen. Tegelijkertijd kampt de hersteloperatie ook met achterstanden en uitdagingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdig leveren van de informatie die ouders en hun advocaten nodig hebben. In dat kader zijn meerdere verbetermaatregelen doorgevoerd, waardoor beter informatie met ouders wordt gedeeld en eerder processtukken kunnen worden verstrekt.
In de zestiende voortgangsrapportage (hierna: VGR) is toegelicht dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) diverse maatregelen heeft doorgevoerd om de informatievoorziening aan ouders en advocaten te versnellen en verbeteren. Allereerst ontvangen ouders sinds het najaar van 2023 tijdens de integrale beoordeling (hierna: IB) standaard een feitenoverzicht. Ook ontvangen ouders het informatie- en beoordelingsformulier aan het eind van de beoordeling. Ouders krijgen hiermee meer inzicht in wat er is gebeurd en waarom zij wel of niet gedupeerd zijn in een bepaald toeslagjaar. In januari 2024 heeft UHT nieuwe laksoftware in gebruik genomen. Ten tweede wordt sinds eind 2023 het nieuwe ouderdossier verstrekt, dat samen met ouders en advocaten is ontwikkeld. De reacties op dit ouderdossier zijn positief. Naast verstrekking van dit dossier bij bezwaren en werkelijke schade zet UHT zich ook in om het ouderdossier al tijdens de IB te verstrekken aan ouders die behoefte hebben aan meer informatie dan het informatie- en beoordelingsformulier. Om deze verbetermaatregelen voor het verstrekken van het dossier te ondersteunen heeft een opschaling van de organisatie plaatsgevonden, in combinatie met vereenvoudiging van de lakinstructie, schrappen van controles en de invoering van nieuwe laksoftware.
Het kabinet herkent niet dat er nu stappen worden overgeslagen zoals een oudergesprek of een vooraankondiging. UHT voert in principe altijd een oudergesprek, tenzij de advocaat aangeeft dit niet te willen en het ouderverhaal schriftelijk overhandigd.
Ouders ontvangen daarnaast een vooraankondiging voordat zij een definitieve beschikking krijgen. Hierin staat per jaar aangegeven op welke regeling de ouder recht heeft en hoe het bedrag is opgebouwd dat de ouder ontvangt. Zij kunnen hierop hun zienswijze uitbrengen en ten behoeve hiervan ook een ouderdossier opvragen.2 De zienswijze is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Uitgangspunt is dat er geen stappen in dit proces worden overgeslagen, zelfs als er voortvarende behandeling van de integrale beoordeling is geboden, bijvoorbeeld doordat een rechter heeft beslist dat een IB binnen een bepaalde termijn moet worden afgehandeld naar aanleiding van een beroep niet tijdig beslissen.
Als dit in incidentele gevallen misloopt, dan wordt daar een passende oplossing voor gezocht, zonder dat een ouder daarvoor in bezwaar hoeft te gaan.
Wat vindt u ervan dat de informatieachterstand voor advocaten hierdoor heel groot is en tevens omdat er, zonder duidelijke wettelijke basis, flinke stukken tekst worden weggelakt en persoonlijke dossiers niet beschikbaar zijn voor advocaten?
Advocaten moeten beschikken over de informatie die nodig is om hun cliënt bij te staan. Dat is de afgelopen periode niet altijd voldoende gelukt. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat advocaten in bezwaar gaan om zo alsnog een dossier te krijgen. Dat is onwenselijk. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er meerdere maatregelen genomen om informatie beter en eerder te delen en dossiers tijdiger ter beschikking te stellen.
De reden dat dossiers geanonimiseerd worden verstrekt is gelegen in de bescherming van de privacy en heeft daarmee een wettelijke basis (Algemene Verordening Gegevensbescherming, «AVG»). In de dossiers staan niet alleen gegevens van ouders, maar kunnen ook persoonsgegevens, financiële gegevens of meldingen van derden, ex-partners of inwonende anderen staan, of persoonsgegevens van medewerkers. Deze vallen onder de bescherming van de AVG. Het anonimiseren van dossiers zorgt niet voor informatieachterstand voor advocaten omdat voor de zaak relevante informatie niet wordt gelakt. Inmiddels is de instructie voor het anonimiseren door UHT vereenvoudigd, waardoor er veel minder wordt gelakt in een dossier.
Wat gaat u doen aan de klachten van advocaten waarin zij stellen dat het in 2023 ingevoerde feitenoverzicht ter vervanging van de tijdlijn totaal tekortschiet in de informatievoorziening waardoor ook om deze reden advocaten het verweer niet goed kunnen voeren?
In het algemeen geven advocaten en ook ouders aan dat het feitenoverzicht een goed inzicht geeft in wat er gebeurd is. Het feitenoverzicht is compact, overzichtelijk en leesbaar opgesteld voor de ouder. De eerder gebruikte tijdlijn bevatte ook informatie die niet relevant was. Bovendien was een deel van de informatie in de tijdlijn van meer technische aard, wat de leesbaarheid niet ten goede kwam.
Het feitenoverzicht wordt opgesteld door de PZB-er. De PZB-er kan ouders tijdens het oudergesprek aan de hand van het feitenoverzicht goed meenemen in alle relevante feiten en gebeurtenissen uit het verleden.
UHT krijgt soms het signaal terug van advocaten dat het feitenoverzicht niet toereikend is in de informatievoorziening. Ouders ontvangen tijdens de integrale beoordeling naast het feitenoverzicht ook standaard het informatie- en beoordelingsformulier. Als advocaten of ouders de informatie die hierin staat niet voldoende vinden kunnen zij er ook voor kiezen om het ouderdossier op te vragen. In de zestiende VGR is toegezegd om vanaf april 2024 het ouderdossier zo vroeg mogelijk in het proces te verstrekken. De vraag naar dossiers en de beschikbare capaciteit om deze te verstrekken kan zich uiteraard in de loop van de tijd verder ontwikkelen. Zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 25 maart 2024 zet UHT alles op alles om te blijven voldoen aan de vraag naar ouderdossiers tijdens de integrale beoordeling.3
Wat gaat u doen om het fundamentele beginsel van de «equality of arms» te verbeteren zodat de toeslagenouders een redelijke kans krijgen om hun verhaal te doen en tot een rechtvaardig herstel kan worden gekomen?
Het kabinet onderschrijft dat ouders het recht hebben om goed geïnformeerd te worden. In het verleden moesten ouders lang op hun dossier wachten. Hier is met diverse verbetermaatregelen actie op ondernomen, zoals in de voorgaande antwoorden is toegelicht.
Het is belangrijk dat gedupeerde ouders een kans krijgen om hun verhaal te doen en rechtsbijstand krijgen om hun rechtsbescherming te borgen. Gedupeerde ouders krijgen op verschillende momenten in het herstelproces de mogelijkheid om hun verhaal te doen. In de integrale beoordeling is het oudergesprek een standaard onderdeel van het proces. Ook de vooraankondiging en de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze is een onderdeel van de integrale beoordeling. Daarnaast is het tijdens de integrale beoordeling ook mogelijk om een driegesprek te doen met UHT en de gemeente. Een driegesprek brengt de ondersteuning van gemeente en UHT samen. Ook bij de Commissie werkelijke schade is een gesprek met de ouder een standaard onderdeel van de procedure en er is een start gemaakt met het doorvoeren van een informele zienswijze waarin het advies aan UHT aan de ouders wordt toegelicht. Bij de route van Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) wordt de ouder met veel aandacht in staat gesteld zijn of haar verhaal te doen.
Bij elk van deze onderdelen kan een gedupeerde ouder zich kosteloos laten bijstaan door een advocaat. Hiervoor is de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag in het leven geroepen.
Wat vindt u van de analyse uit de praktijk waaruit blijkt dat er gemiddeld minstens drie procedures per toeslagenouder nodig zijn in de afhandeling vanwege de gebruikelijke gang naar de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat in de integrale beoordeling geen stukken en informatie wordt gedeeld en de toeslagenouders hiervoor steevast naar de bezwaarprocedure worden verwezen en de gang naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) moeten maken wanneer sprake is van meer dan alleen forfaitaire schade, en er vaak nog wel meer dan drie procedures nodig zijn?
Het voeren van onnodige procedures is onwenselijk en moet worden voorkomen. Er is reeds ingezet op het standaard beschikbaar stellen van het feitenoverzicht en informatie- en beoordelingsformulier tijdens de integrale beoordeling. Het is verder de inzet om ouderdossiers eerder op verzoek te verstrekken, zodat ouders of hun gemachtigden geen bezwaar hoeven te maken om de enkele reden dat zij hun dossier willen ontvangen. Het ouderdossier is bruikbaar in alle procedures in het kader van financieel herstel, dus zowel de integrale beoordeling, werkelijke schade als eventuele vervolgprocedures zoals bezwaar.
Dat betekent niet dat procedures altijd voorkomen kunnen worden, ouders hebben het recht om in bezwaar te gaan. De Wht is zo ingericht dat er een vorm van forfaitaire vergoeding van schade plaatsvindt tijdens de integrale beoordeling en dat eventuele aanvullende werkelijke schade kan worden vergoed. Dat heeft als voordeel dat in de integrale beoordeling mensen sneller geholpen kunnen worden, voor veel mensen is dat ook voldoende. Ook is na de integrale beoordeling duidelijk welke toeslagjaren het precies betreft, hetgeen een belangrijk vertrekpunt is voor de aanvullende schadevergoeding.
Het vergoeden van aanvullende werkelijke schade duurt lang en dat is onwenselijk. Daarom wordt er ook ingezet op het bieden van meerdere routes voor het vergoeden van werkelijke schade. De ouders zelf kunnen de keuze maken welke route het beste bij hen past. Ook anderszins zijn er maatregelen genomen die moeten zorgen voor versnelling en waarbij de inzet is om te voorkomen dat mensen in bezwaar moeten gaan. Zo zorgt UHT er voor dat de integrale beoordeling wordt afgerond met één beschikking, waar het voorheen kon voorkomen dat er voor verschillende toeslagjaren en voor OG/S meerdere beschikkingen werden uitgevaardigd.
Ziet u dat op basis van de grote hoeveelheid procedures en dus toevoegingen per ouder en de verandering van de eenheid per toevoeging dat het aantal ouders dat kan worden geholpen per advocaat heel veel minder zal worden aangezien het aantal toevoegingen per advocaat wordt gemaximeerd op 250?
Het is inderdaad niet wenselijk dat toeslagouders tussentijds moeten wisselen van advocaat. Dit vraagt van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij bijstaan. Met het beëindigen van het tijdelijke maatwerk wil de Raad juist het noodgedwongen wisselen van advocaat in de toekomst voorkomen. Op deze manier wil de Raad, net als bij andere zaken, tegengaan dat advocaten teveel zaken op zich (blijven) nemen waardoor ouders naar een andere advocaat moeten overstappen. Zoals ook toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4, kan het verruimen van het maximum aantal toevoegeenheden er juist toe leiden dat de kwaliteit en beschikbaarheid van de rechtsbijstand voor gedupeerde ouders, in het gedrang komt.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 4, hebben op dit moment ruim 280 advocaten zich aangemeld om rechtsbijstand aan gedupeerde ouders te verlenen. Hiermee kan aan de vraag naar rechtsbijstand worden voldaan. De Raad heeft tot nou toe alle gedupeerde ouders die op zoek zijn naar en advocaat kunnen koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Dreigt dat niet (meer) te lukken dan zal de Raad in overleg met de NOvA passende maatregelen treffen.
Ziet u dat hiermee het gevolg zal zijn dat toeslagenouders, bij het bereiken van dit maximum aantal toevoegingen voor advocaten, zo ook worden doorverwezen naar een nieuwe advocaat, als die al gevonden kan worden, die opnieuw moet beginnen, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit van de hulp?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat hiermee ook het vertrouwen dat gedupeerde ouders hebben in het proces ernstig kan worden geschaad, nadat zij ook al eerder zijn teleurgesteld en benadeeld door de overheid?
Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, stelt de Raad juist voorwaarden op aan advocaten die deelnemen aan de subsidieregeling om de kwaliteit van de juridische bijstand te waarborgen. Deze criteria zijn opgesteld in het belang van de gedupeerde ouders, om ervoor te zorgen dat ze allemaal kunnen rekenen op grondige behandeling van hun zaak. Het tegengaan van onnodige wisselingen vraagt ook van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij kunnen bijstaan, en niet te veel zaken aannemen.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders geen zelfstandig recht hebben om de toegang naar de CWS te maken en slechts in het kader van de behandeling van het verzoek van hun ouders, als die nog niet doorlopen is, hun situatie aan de CWS kunnen voorleggen terwijl zij het leed van hun ouders veelal zwaarder hebben ondervonden en verminderde levenskwaliteit hebben gehad?
Het Kabinet vindt het belangrijk om kinderen van gedupeerde ouders te helpen bij het opbouwen van hun toekomst. Om deze reden is de kindregeling tot stand gebracht, als een steun in de rug voor jongeren die getroffen zijn door de toeslagenaffaire om het leven weer op de rit te krijgen. De kindregeling omvat erkenning van het leed van jongeren, een leeftijdsafhankelijke financiële tegemoetkoming, brede ondersteuning op vijf leefdomeinen door de gemeenten en een breed aanvullend aanbod op het gebied van financiële voorlichting, persoonlijke ontwikkeling, mentaal welzijn alsook een aanvullend schuldhulpverleningsaanbod bij problematische schulden.
Aan de kindregeling ligt een proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren ten grondslag. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. In samenspraak met getroffen kinderen is een indeling per leeftijd gemaakt. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur of de aard van het leed. Er is gekozen om in de Wht geen zelfstandig recht voor jongeren op te nemen om hun schade voor te leggen aan CWS.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders wanneer zij een advocaat willen inschakelen om tegen de vergoeding van maximaal € 10.000 vanuit de Kindregeling in bezwaar te gaan, hiervoor slechts een lichte adviestoevoeging krijgen, hetgeen betekent dat er maar twee punten voor een volledige bezwaarprocedure wordt toegekend en veel advocaten het zich niet kunnen veroorloven om rechtsbijstand te verlenen voor deze minimale vergoeding?
De kindregeling zoals die in de Wet hersteloperatie toeslagen is opgenomen bestaat uit een forfaitaire vergoeding tussen de € 2.000 en € 10.000 euro afhankelijk van de leeftijd van het kind. De criteria om in aanmerking te komen voor een forfaitaire vergoeding zijn eenduidig en UHT heeft de doelgroep in beeld. De regeling wordt dan ook ambtshalve uitgevoerd. Het indienen van een bezwaar tegen de beschikking is een relatief eenvoudige handeling en vraagt maar beperkt tijd van een advocaat.
In dit specifieke geval ging het om een toevoegingsaanvraag voor het maken van een pro forma bezwaar. De werkzaamheden daarvoor zijn beperkt. Daarom volstaat in deze gevallen en in dit stadium een Lichte Advies Toevoeging (LAT) van twee punten. Indien op een later moment alsnog de gronden voor bezwaar worden ingediend en blijkt dat de advocaat daar voor meer dan drie uur werk aan heeft gehad, dan kan de verleende LAT omgezet worden naar een reguliere toevoeging van 9 punten. Dit heeft de Raad bij de verlening van de LAT ook aan de betreffende advocaat kenbaar gemaakt.
Het klopt dat de Raad, in dit soort zaken, voor het maken van een pro forma bezwaar een toevoeging afgeeft voor meerdere kinderen. Dit komt omdat het nog niet duidelijk is of er sprake is van dezelfde bezwaargronden per kind. Indien er bij het aanleveren van de gronden blijkt dat de belangen van kinderen in één gezin uiteen lopen, dan zal de Raad alsnog besluiten een afzonderlijke reguliere toevoeging van 9 punten per kind af te geven. Ook dit heeft de Raad bij de afgifte van de LAT kenbaar gemaakt aan de betreffende advocaat.
Bent u ermee bekend dat sinds kort door de Raad voor Rechtsbijstand is besloten om voor alle kinderen uit een gezin slechts één lichte adviestoevoeging toe te kennen en het er op neerkomt dat als een gezin bijvoorbeeld vier kinderen heeft, van de advocaten wordt verwacht dat zij vier bezwaarprocedures moeten voeren voor slechts twee punten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Staatssecretaris haar toezegging van 8 maart 2023 in reactie op de gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 dient na te komen en er oog zal moeten zijn voor de behoefte van de kinderen om een zelfstandige erkenning te krijgen en tevens oog zal moeten zijn voor de persoonlijke omstandigheden van het kind?
In de reactie op de brief van de (Kinder)Ombudsman op 26 maart 2023 is aangegeven dat het Kabinet er waarde aan hecht om in de erkenningsbehoefte van getroffen jongeren te voorzien. Er is aangegeven dat deze erkenning enerzijds plaatsvindt door het toesturen van een erkennings- en excusesbrief. In een persoonlijke brief aan kinderen en jongeren geeft het Kabinet rekenschap voor de fouten die gemaakt zijn met de kinderopvangtoeslag. Ook wordt de erkenning geboden dat kinderen en jongeren daaronder hebben geleden.
Erkenning wordt echter ook op andere wijze kenbaar gemaakt. Door jongeren nauw te betrekken bij de totstandkoming en doorontwikkeling van de kindregeling (o.a. via het Ontwikkelnetwerk Herstel van Diversion) toont het Kabinet zich verantwoordelijk en betrokken. Een groot deel van de kindregeling is rechtstreeks gestoeld op de behoeften van getroffen kinderen die zij in verschillende participatietrajecten aan kenbaar hebben gemaakt. Door goed naar hen te luisteren en opvolging te geven aan hun behoeften toont het Kabinet ook in daad de erkenning van jongeren.
Bent u bereid om te kijken naar een systeem binnen de Wht waarin alle procedures voor één ouder tezamen op één eenheid worden gewaardeerd waardoor veel meer toeslagenouders kunnen worden geholpen?
Allereerst wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 waarin wordt uitgelegd waarom de Raad ervoor heeft gekozen de tijdelijke aanpassing terug te draaien. De Raad heeft een maximaal aantal toevoegingen vastgesteld dat een advocaat mag aanvragen. De hersteloperatie is op gang gekomen, de werklast loopt op, en er zijn voldoende advocaten beschikbaar om alle ouders die dat willen bij te staan. Er bestaat geen reden meer om voor de zaken van gedupeerde ouders een ander maximum te hanteren. Er is geen aanleiding meer voor het opnieuw toepassen van de verlaging van de wegingsnorm. Een dergelijke aanpassing zal leiden tot minder tijd en aandacht voor de gedupeerde ouder, hetgeen niet wenselijk is.
Mocht u hier beide niet toe bereid zijn, is er dan wel bereidheid om te kijken of de eenheden voor toevoegingen net als in 2023 kan worden gewaardeerd op 0,5?
Zie antwoord vraag 17.
Wat gaat u doen om de voorwaarden voor het verlenen van bijstand door advocaten aan gedupeerden in de hersteloperatie te verbeteren?
Er is op regelmatige basis contact tussen het Ministerie van Financiën, de Raad en de NOvA. In deze gesprekken kunnen ook signalen naar voren worden gebracht over uitvoeringsaspecten van de bijstand door advocaten.
Voor de reactie op de signalen die concreet gaan over het toevoegingenbeleid van de Raad verwijs ik u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Wat gaat u doen aan het vergroten van de rechtsbescherming die aan de kinderen van de toeslagenouders toekomt?
Kinderen van gedupeerde ouders hebben recht op een forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Zij ontvangen dit bedrag met een beschikking. Indien zij het niet eens zijn met de beschikking, staat de route van bezwaar en beroep open die met voldoende waarborgen omkleed is. Kinderen die daarbij hulp van een advocaat willen, kunnen hiervoor een reguliere toevoeging aanvragen.
Het bericht ‘A historic step’: G20 discusses plans for global minimum tax on billionaires’ |
|
Folkert Idsinga (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «A historic step»: G20 discusses plans for global minimum tax on billionaires»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u het idee om voortbordurend op de wereldwijde minimumbelasting voor multinationals een vergelijkbare wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs te verkennen?
Ik heb in eerdere correspondentie met uw Kamer aangegeven dat verkend wordt of er in internationaal en Europees verband afspraken gemaakt kunnen worden over de belastingheffing van zogenoemde «high net worth individuals» (HNWI’s).2 In de kabinetsappreciatie van het Global Tax Evasion Report 2024 is onder andere nader ingegaan op deze verkenning en het voorstel van de onderzoekers van het rapport voor een wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs. In de kabinetsreactie is aangegeven dat Nederland meermaals richting de OESO heeft aangegeven dat de belastingheffing van HNWI’s voor Nederland een prioriteit is. Er lijkt momentum te zijn hiervoor. Er lijkt momenteel steun te zijn vanuit enkele andere landen om dit onderwerp in OESO-verband te bespreken. Momenteel is de OESO echter nog druk bezig met het afronden van de pijlers. Voor het behouden en verkrijgen van meer draagvlak is het verstandig, en tevens de inzet van Nederland, om in internationaal verband stapsgewijs de problematiek en mogelijke beleidsoplossingen te onderzoeken voordat stevig voor een bepaalde oplossingsrichting gepleit wordt. Daarmee geeft het kabinet opvolging aan de moties van de leden Van der Lee en Alkaya.
Is Nederland tot dusver betrokken geweest bij de genoemde bespreking of de totstandkoming van het Europese standpunt hierin? Zo ja, wat is de Nederlandse inbreng geweest?
Nederland is dit jaar niet direct betrokken bij G20-discussies over belastingen, omdat Nederland van G20-voorzitter Brazilië geen volledige uitnodiging heeft ontvangen voor deelname aan de G20. De EU-inzet voor de G20-bijeenkomst van Ministers van Financiën en Presidenten van Centrale Banken (FMCBG) die plaatsvond op 28–29 februari is zoals gebruikelijk afgestemd via de «EU Terms of Reference for the FMCBG». In die «EU Terms of Reference» is opgenomen dat de EU openstaat voor het overwegen van thema’s op het gebied van belastingen en ongelijkheid. Nederland heeft ingestemd met de «EU Terms of Reference».
Wat zijn de meest gebruikte methodes die door miljardairs gebruikt worden om het betalen van een eerlijk deel van hun inkomen aan belasting zoveel mogelijk te ontlopen? Zou een wereldwijde minimumbelasting hier een oplossing voor kunnen bieden?
Het voorstel van de Franse Minister van Financiën tijdens de G20 is gebaseerd op het voorstel voor een wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs uit het Global Tax Evasion Report 2024 van het EU Tax Observatory. De onderzoekers beschrijven in het rapport hoe voor deze groep een lage belastingdruk kan ontstaan. In de kabinetsreactie op het rapport wordt uitgebreid ingegaan op hun analyse. Voor de beantwoording van deze vraag wordt daarom naar deze kabinetsreactie verwezen.
In hoeverre is belastingontwijking door miljardairs op dit moment in beeld? Hoeveel belastinginkomsten worden wereldwijd misgelopen als gevolg van belastingontwijking door deze groep?
Er is een onderscheid tussen belastingontwijking (tax evasion) en belastingontduiking (tax avoidance). Een vorm van belastingontduiking is vermogen te verhullen door deze te stallen in belastingparadijzen en deze niet op te geven voor de inkomstenbelasting (box 2 en box 3). In de literatuur zijn voor bepaalde landen wel enkele schattingen beschikbaar van de omvang van verhuld vermogen, bijvoorbeeld naar aanleiding van inkeerregelingen waarbij belastingplichtigen alsnog vrijwillig hun eerdere, onjuiste belastingaangiften kunnen verbeteren zonder dat zij een boete ontvangen.
Bij belastingontwijking maken belastingplichtigen op een niet-beoogde wijze gebruik van de mogelijkheden die belastingstelsels bieden. Het is lastig de totale omvang van belastingontwijking zowel binnenlands als wereldwijd te meten, aangezien hier geen eenduidige definitie voor valt te geven. Er moet eerst concreet worden gemaakt welke fiscale constructie of planning als belastingontwijking kan worden bestempeld om dan vervolgens te onderzoeken in welke mate dit voorkomt. Daarbij is er sprake van verschillende vormen van belastingontwijking. Om vervolgens schattingen te maken zijn internationale informatie-uitwisseling en transparantie onontbeerlijk.
Zijn er cijfers of schattingen over misgelopen inkomsten in Nederland als gevolg van deze vorm van belastingontwijking? Wat zou de opbrengst van een dergelijke minimumbelasting voor miljardairs in Nederland kunnen zijn?
Deelt u de opvatting dat het aanpakken van belastingontwijking het meest effectief kan plaatsvinden in samenwerking met andere (Europese of OESO) landen en dat dit initiatief daarom gestimuleerd moet worden?
Het aanpakken van internationale belastingontwijking door HNWI’s is uiteraard alleen effectief als dat in internationaal samenwerkingsverband gebeurd, net zoals de aanpak van internationale belastingontwijking door multinationals. Dit sluit echter de aanpak van binnenlandse onevenwichtigheden in het belasten van (inkomen uit) vermogen niet uit. De oorsprong van belastingontwijking door HNWI’s zit hem in het gegeven dat in veel landen de effectieve belastingdruk op (inkomen uit) vermogen veel lager ligt dan die op inkomen uit arbeid. Dit komt met name ondernemers (directeur-grootaandeelhouders en IB-ondernemers) en aanmerkelijk belanghouders in het algemeen ten goede. In veel landen zie je dan ook dat de top 1% rijkste huishoudens met name ondernemers en aanmerkelijk belanghouders kent. Naar aanleiding van het IBO Vermogensverdeling heeft dit (demissionaire) kabinet flinke stappen gezet in het evenwichtiger belasten van inkomen uit arbeid en vermogen.
Bent u bereid om aan te sluiten bij dit initiatief om de mogelijkheden voor een wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs te verkennen en om hierin samen met gelijkgestemde landen in EU-, OESO- en G20-verband voor te pleiten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de tweede vraag, heeft Nederland meermaals richting de OESO aangegeven dat de belastingheffing van HNWI’s voor Nederland een prioriteit is. Er lijkt momentum te zijn hiervoor. Er lijkt momenteel steun te zijn vanuit enkele andere landen om dit onderwerp in OESO-verband te bespreken. Momenteel is de OESO echter nog druk bezig met het afronden van de pijlers. Voor het behouden en verkrijgen van meer draagvlak is het verstandig, en tevens de inzet van Nederland, om in internationaal verband stapsgewijs de problematiek en mogelijke beleidsoplossingen te onderzoeken voordat stevig voor een bepaalde oplossingsrichting gepleit wordt. Daarmee geeft het kabinet opvolging aan de moties van de leden Van der Lee en Alkaya.
Welke nationale mogelijkheden zijn er om, vooruitlopend op de totstandkoming van een dergelijke minimumbelasting, de handhaving in eigen land te verbeteren om belastingontwijking door miljardairs tegen te gaan?
Ik wil bij de beantwoording van deze vraag net als bij de beantwoording van vraag 5 graag een onderscheid maken tussen belastingontwijking en belastingontduiking. De term «handhaving» lijkt namelijk op belastingontduiking te duiden, waarbij belastingplichtigen in strijd met de wet de wet handelen. Ik veronderstel dat op belastingontwijking gedoeld wordt, waarbij belastingplichtigen op een niet-beoogde wijze gebruik maken van de mogelijkheden die de fiscaliteit kan bieden.
Het kabinet heeft in de afgelopen jaren veel maatregelen genomen om belastingontwijking door bedrijven (waarvan de bedoelde miljardairs aandeelhouder kunnen zijn en in zoverre qua doelgroep overlappen) tegen te gaan en om het evenwicht in het belasten van inkomen uit arbeid en vermogen te verbeteren. De kabinetsappreciatie van het Global Tax Evasion Report 2024 bevat een uitgebreid overzicht van de maatregelen die zijn getroffen.
Het kabinet blijft ook nationale stappen zetten tegen belastingontwijking. Het kabinet wil bijvoorbeeld het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen aanpakken door de drempel van de earningsstrippingmaatregel specifiek voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten en onderzoekt nog verschillende concrete maatregelen voor de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies die in de inventarisatie van belastingconstructies naar voren zijn gekomen. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 19 september 2023 voor het volledige overzicht van geïnventariseerde constructies.3
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk twee weken voor het commissiedebat internationale fiscaliteit op 18 april 2024 beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en voorafgaand aan het commissiedebat internationale fiscaliteit beantwoord. Het was vanwege het vervroegen van het commissiedebat niet mogelijk om volledig tegemoet te komen aan de gevraagde termijn van twee weken.
De lokale lastendruk |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de totale (geschatte) omvang van de lokale lastendruk in 2024? Hoe heeft deze opbrengst zich in de periode 2020–2024 ontwikkeld?
Wat is de verhouding tussen de opbrengsten van verschillende soorten lasten, waaronder in ieder geval onroerende zaakbelasting, afvalstoffenheffing, riool- en zuiveringsheffing, parkeerbelastingen en overige belastingen in 2024?
Hoe heeft deze verhouding zich in de periode 2020–2024 ontwikkeld? Is er een soort heffingen dat qua relatieve opbrengst in de afgelopen jaren aanzienlijk is toe- of afgenomen? Zo ja, welke?
In hoeveel gemeenten wordt het principe «de vervuiler betaalt» gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing, door hierbij een onderscheid te maken tussen het aantal personen in het huishouden?
In hoeveel gemeenten waar op basis van het aantal personen in het huishouden dit onderscheid gemaakt wordt, is er sprake van een hoger basisbedrag voor eenpersoonshuishoudens?
En in hoeveel gemeenten wordt de hoogte van de afvalstoffenheffing bepaald op basis van het gebruik van de voorziening (zoals het aantal afvalzakken)?
Zijn er gemeenten waarbij het principe «de vervuiler betaalt» geen enkele rol speelt bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing? Zo ja, welke?
Welke verschillen bestaan er in lokale lastendruk per inwoner tussen een woningbezitter en een huurder, tussen een eigenaar van een auto en iemand die geen auto bezit en een eenpersoonshuishouden of een meerpersoonshuishouden?
In hoeveel gemeenten geldt een parkeerbelasting? Is de omvang van het gebied of het aantal gebieden waar een parkeerbelasting wordt gehanteerd in de afgelopen jaren toegenomen?
Hoe wordt de zinssnede «in het kader van parkeerregulering» in artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet geïnterpreteerd en toegepast?
Is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat er sprake is van een parkeerprobleem in het gebied voordat parkeerbelasting kan worden ingevoerd? Zijn er andere wettelijke kaders bij het invoeren van een parkeerbelasting?
Hoe beoordeelt u in dit verband het invoeren van parkeerbelasting in de gehele gemeente, zoals nu in Utrecht, Amsterdam en Amersfoort wordt overwogen en/of (gefaseerd) wordt ingevoerd?